VI.
A f d e e l .
XIII.
H oofds
t u k .
De‘ Kleuteren.
wen- zy n , die gevoeglyk met de Schubben,,
welke de Slangen onder aan den Buik hebben,
kunnen vergeleeken worden. Inderdaad, dat
2y. niet tot het zelfde oogmerk als de Schubben
der Visfchen kunnen dienen, is zeer blyk-
baar» dewyl zy onder de Huid leggen. Sw am m
e r d a m meende Gaatjes ontdekt te hebben,
onder en tusfchen de Borftelige T ep e ls , die
het Water, tusfchen deeze Plaatjes door, in
de gezegde Holligheid-konden brengen, en v e i-
der dienen, om, als het Dier zig buiten ’t W a-
ter bevondt ( * ) , de-Lugt in te laaten, om
zig op te blaazèn., G u n n e r u s , . die deeze
Openingen niet heeft kunnen vinden, agt het
waarfchynlyker, dat het Dier zig door middel
van die Holligheid ligter maakt, om te kunnen
zwemmen, en dus; ook in de Zee zig kan. op-
blaazen.
. „ Doch ik breng hier, (zegt h y ,) de Vraag
„ ter baan. Hoe ’er de Lugt dan inkomen en
weder uitgaan kan? De Heer Sw am m e r d am
„ meent, dat dezelve aan de Zyden, daar de
, Wratten o f Pooten zitten, weder uitgedrukt
„ worde, als het Dier zyn Ruggevel te -famen
trekt,
(*-) Aanmerkelyk is ‘ t , dat de Zee - Muis door de Ouden
reteld wordt onder de Dieren, die in de Zee leeven, en
doch ook wel op ’t drooge komen. Exeunt in Terram &
qui Marini Mures yocantur &* Polypi Mur&nA, zegt
Pl in iu s , uit T heophrastüs. Volgens Ajldrqv. de Molli-
ias. Cap. I.
„ trekt, en dat zy daar ingang vindt, wan-
neer hetzelve die Huid uitfpant. Doch , XHI'
alzo dit, gelyk ik reeds erinnerd heb], geen Hoofd-
” plaats kan vinden, zo moet men., Natuur-STÜK*
„ lyker w y z e , in de gedagten vallen, dat de
„ Lugt door den Bek van het Dier indringe,
„ en door ev.en dien zelfden weg weder uit*
,, gaa. Ik heb wel geen doorgang, van den
„ Bek o f de Keel a f naar de holligheid van de
„ Rug, gevonden, doch ben niettemin verze-
„ kerd, dat ’er ééne zy : want, wanneer men
„ door deszelfs Bek de Lugt inblaast, wordt
,0 onmiddelyk de holligheid van de Bug uit-
„ gefpannen: ja , wanneer mep deeze Proef
,, neemen w i l , als het Vel van de Rug is
,, open gefneeden, zal men de Schubswys
„ over elkander leggende Plaatjes, welke
„ Sw am m e r d am de Kieuwen noemt, by dee-
„ ze gelegenheid, geheel fty'f vinden, daar
,, zy anders zeer buigzaam zyn , en pm dee-
„ ze reden houd ikze ook voor Longen”,.
Deeze Waarneeming van den Heer G u n n e -
rus fchynt volkomen overtuigende te zyn, om
te denken, dat de Zee-Rupfen een Kieuwen-
' Geitel hebben, ’t welk eenigèrmaate naar dat
der Visfchen zweemt. Z y fcljynen ook als de
Visfchen voort te teelên , volgens den Heer
B a s t e r , die getuigt,dat men,eenigen derzel-
ven openende, in de Maand Juny, de Mannetjes
met Hom, en deWyfjes met veel Kuit
voorzien zal vinden. Deeze fleer fchryft d®
- P 3
I. Deel, x,[V. Stuk.