' VI* 33 Raat uit veele Baisagtige Lighaamen, die
33 allengs naar boven toe verdikken, en ein-
Hoofd» 33 digen als een Bol o f als een zeer klein
stuk. , , Ui jent je : op ieders top is zyn Mond, om«
„ ringd met een o f twee ryën van Voelers
, , o f Klaauwcn, die, famengetrokken zynde,
,, zig als kringen van Kraaien vertoonen.
„ Het Jaagde deel van alle deeze Lighaamen
33 heeft gemeenfchap met eene vaste Vleezi-
33 ge gefronfelde Buis, welke vast kleeft aan
33 de Rotfen» en andere Vleezige Buizen af-
33 geeft 3 die langs dezelven in verfcheide
« rigtingen kruipen. Deeze zyn vol van zo-
„ danige aanmerkelyke Dieren, van verfchil-
33 lende grootte, welkeonregelmaatig inGroe-
3S pen, digt by elkander, overend daan.
„ Deeze aankleevende Buis, die dezelven
, , vast maakt aan den Rots - o f Schulpgrond, is
„ onze opmerking waardig. De Knobbels,
, , welke men ’er in waarneemt, zyn in ver-
fcheide deelen van die Buis geformeerd,
„ doordien dezelve zig indringt in de onge-
„ lykheden van de Koraal - Rots, o f brokken
„ van Schulpen opgevat heeft, die ’er nog,
„ met de Vleezige zelfdandigheid begroeid,
„ ten deele in blyven. Dit toont ons de
„ ingeeving der Natuur, welke deeze Dieren
, , leert zig zelven te bewaaren voor het ge-
„ weid der Golven; niet veel verfchillende
ss van de manier, op welke de Mosfelen an-
, , keren aan haare fyne Zyden Draaden, die
3) ia
„ in Zuigers eindigen; o f liever gelyk de VI.
, , Wormbuizen , Stok-Oesters en Eende-
„ Schulpen o f Langhalzen, en z., op haareHoofd-
„ Schulpagtige Grondfteunen zitten , welke stuk,
„ zig vormen naar de gedaante van de zelf-
„ Handigheid, daar zy zig aan hechten, hou-
„ dende die met haare Schulpagtige Klaauwen
„ vast, om tegenftand te bieden aan ’t geweld
„ van een Stormwind” .
„ Wanneer wy zulk een Dier , overlangs
„ doorgefneeden zynde, van de binnenzyde
„ befchouwen, zo vinden wy een korte Buis,
,, als een Zwelgpyp, die van den Mond naar
„ de Maag loopt, en van welke agt gekfin*
„ kelde dunne Darmen, in ’t ronde, afkomen,
„ met een geelagtige zagte zelfilandigheid daar
,, in. Deeze buigen Boogswyze over naar het
„ laagfte deel van den Bol, van waar menze
„ nederwaards kan onderfcheiden tot in het
„ naauwfte gedeelte van de S te e l, en zo
„ lang, tot dat z y komen aan de Vleezige
„ Buis, die aan den Grond vast k le e ft, en
„ waar men fommigen ziet ingaan in een Te*
„ pel o f beginzel van een Dier van dergely-
„ ke Soort, waarfchynlykst, om hetzelve
,, Voedzel te verfchaffen, tot dat het met
„ Klaauwen voorzien zy. Het overig ge-
, , deelte van deeze dunne Darmen loopt on-
„ afgebroken voort in de Vleezige Buis, en
„ d it, zonder tw y fe l, tot het zelfde oog-
,, merk, om meer Jongen van de zelfde ge-
,, meelt
De k l . XIV. Stu k .