VI.
A fdeel.
XVIII.
Hoofdstuk.
Zee-
Spook.
De Huid.
ve hadt de Snuit ingetrokken} en was ook wat
befchadigd.
De Heer St r u s s e n f e l d t befchryft dit Dier,
\ welk de Heer Linnzeus niet gezien hadt,
als volgt. Het L y f welks gedaante, ten dee-
le van vooren en op zyd e , zig in onze A fbeelding
vertoont, was langwerpig rond en
van onderen plat, als een Schoenzool, met
drie ryën van kleine witte Knopjes , als Spel-
dekoppen. De Kleur van hetzelve was zwart-
agtig graauw, als een Rammenas, maar die
van de Sneb o f Hals bleekrood, met geheel
roode Stippen, en om den Bek o f Mond, aan
3t end van de Sneb, tien donkerroode Vlak*
ken. De Armen, om den Mond, waren even
als de Hals gekleurd en g eflip t, doch het
fyne Haairige aan de Takken was bruinagtig.
De Huid, van het geheele Dier, heeft
de dikte en lievigheid byna van grof Parker
ment, en is aan de binnenzyde glanzig w it,
met fyne Streepen. Dezelve beflaat inzonderheid
uit kleine, verhevene en van boven
een weinig harde Pukkeltjes, en het onderfte
deel is Kraakbeenagtig. V y f witte Peesagti-
ge Spieren, digt onder de Huid, iirekken zig
van het bovenfte end der Snebbe tot aan de
punt van de Staart, die bysa Kegelvormig is,
en in de een wat langer, in de andere wat
korter, doch altoos een kleine opening aan fC
end heeft. Hier is de Huid zeer ruuw, en
als bezet met Schubben, wier punten op*
waards
waards gekeerd zyn , even als a a r óm IW * .
waar van de bovenfte helft zig als gevild ver- x v m .
toont Daar'zitten de Armen o f Voelers aan, Hoofd-
waar'van het Haairige, dat Vederagtig is oP™ *
>t bloote O o g , door ft Mikroskoop gezien spook,
u ite en e Lilagtige zelfftandigheid fchynt te
beftaan. j i j
De Keel is een Vliezige Buis, zo wyd als de m Keel.
Mond, en ftrekt tot aan het end van den Hals,
in eene Scheede, die uit een foort van W e r velbeenderen,
Vliezen en Pypjes, famenge-
fleld is, gelykènde eenigermaate naar een omv
gekeerde Rottingknop. V y f andere witte Pees*
aotïge Spieren zyn met de enden aan deeze
Scheede vast, en loopen geheel vry naar ver-
fchillende plaatfen der Huid, daar z y met de
andere enden vast zitten. De twee langften
reiken tot aan de punt van de Staart; twee
anderen planten zig ieder in een hoek van V
voorfte end der Buikzool: de kortfle Spier
zit met haar ééne end onder de Gorgel-Schee-
de, en is met het andere aan den vóórkant:,
in ft midden van de Buikzool, aangehecht::
Midden op de R u g , onder de Huid, bevindt
zig een Band o f fyne Streng , die ook vast is
aan de gezegde Scheede. Tusfchen dien Band
en de Huid, opwaards, loopt een dun Vliesje
, ft welk de bovenfte opening van den Hals
in twee deelen fcheidt.
Dit alles wordt door dien Heer in Plaat gewan.
vertoond, zo wel als de Ingewanden, die
Deel. XIV. stuk.