VI,
Afdeel,
XXVI,
H oofd.
STUK*
zee-Sterren, die, gelyk hier onder blykc
tot deeze Soort betrokken worden, is ook de
gene, daar L innasus, in zyn Westgothifche
Eeistogt, den naam aan geeft van Asterias
met vyf breedagtigs rutsvae Straalsn. Z y kwam
op den Grond der Z e e , aan het Westgoth-
landfche Strand, menigvuldig voor, in het
breedbladerige Z e e -W ie r , aldaar groeijende,
Het Dier was blaauwagtig rood en foratyds
ook w i t , in ’t ronde met kleine witte Stekeltjes
bedekt, en van onderen met vier ryën
"Wratjes, die eene Opening in ’t midden hadden,
bezet. De Heer Kalm getuigt dat deeze
Soort aan de Oevers van Noorwegen gewei,
öig veel voorkomt, en fpreekt dus van derzel-
ver Eigenfchappen (*_).
„ In Bohus- Leen heet het Dier Korszirolt,
3, doch hier overal Knsttroll, ’t welk maar
„ een verplaatzing der Letteren is, met ee-
nerley betekenis van het woord. Geen
„ nuttigheid doch wel groot nadeel van dit
, , Schepzel, weet men hier te Lande. Als
,, de Visfehers een Visch aan haare uitgezet-
3, te Hoeken bekomen, bedienen zig daarvan
3, deeze Kruisdrollen dikwils, zo dat ’er niets
3, meer, dan Huid en Graaten, van over-
, , b ly ft, doordien zy al het Vleesch hebben
„ uitgezoogen. Een oude Visfcher, die *bo-
3, ven anderen zyn geheelen Leeftyd de Oes*
„ ter-
( * ) Stockb, V e rh , X DEEL, p. 197.
3, tervisfehery gedreeven hadt, berigtte my, VI.
„ dat door hem op de plaatfen, alwaar b y , x iC V r ’
3, voor eenige Jaaren , een groote menigte Hoofd’.
, , Oesters gevangen hadt, hedendaags byna8™ -
„ geenen werden gevonden, ’c welk hy alles
„ aan deeze Kruisdrollen toefchreef, die zeer
„ behendig waren in de Oesters, nog klein
3, zynde, uit te zuigen eri dus te vernielen.
, , Dergelyke fchade bragten zy ook de Mos-
„ felen toe. Die van Halland, in Sweeden,
a, noemenze Korsfisk, dat is Kruis - Visch” .
Vyfftraalige Zee-Sterren zyn aan de Kus-Ea^pi.
ten van Europa niet onbekend, doch aanmer- ^
kelyk verfchillende. 'Aan onze Stranden komen
’er voor, die omtrent van breedte als de
Handpalm, o f wat grooter o f kleiner zyn, en
nog levendig o f versch zynde een gladde Le-
deragtige Huid hebben, doch gedroogd zynde
•ruuw worden en geelagtig bruin. Zo groot
een verfchil, echter, als tusfehen die, waar
van de Heer B a s t e r de afbeelding en be-
fchryving geeft, en de^gewoone geele van L uid,
die veel aan de Ierfche Zee voorkomt, plaats
hcefc, za! men ’er niet ligt in waartieemen.
De onzen behouden altoos haare rondheid van
Rug, daar dezelve in die Ierfche plat is. Ook
vind ik de een - tn - zestigjie van L inck, door
L iisnteus, tot de Vyfde Soort betrokken. Ik
kan niet begrypen, hoe onze Vriend de zyne
daar mede heeft kunnen vergelyken, noch
ook, hoe zyn Ed, zeggen kan, dat de Zeester*