VI. j, onderzyde, veele Takjes o f Draaden. Dee*
ze Zy n wat grooter en donkerer van Kleur.
Hoofd* » E*e Zee - Netel heeft een bytend Gift in zig,
sTüKi „ en brandt o f verwekt als een Branding,
„ wanneer zy aan ’t Menfchelyk Lighaarii
komt, waar van zy ook den naatii voert:
„ ondertüsfchen is het het een levendig Dier,
„ dat Gevoel heeft, groeit, zwemt, zig be-
„ weegt, te fameh trekt en weder uitrekt,
„ omfpannende een kleinen Visch o f Worm»
}3 dien het verteert, gelyk het z e lf wederom
„ aan anderen tot Voedzei dient. Kirche-
, RUS geeft ’er den naam van Piilmo marinus3
„ dat is Z e e -L o n g aan, en befchryft het
„ als een Vergiftig Dier, welks uitdampin-
„ gen, wanneer het dood is, de Menfchelyke
,, Long inzonderheid fchadelyk zyn zouden.
,, Ten bewyze, daar van, brengt hy by, hoe
„ in het Diftrikt van Narbonne, in Vrankryk,
„ veele Menfchen aan de Teering fterven ,
„ welke daar uit ontdaan zou , dat iri het
„ aldaar bevindlyke Zoute Meir, Mortaigne,
„ zig deeze Zee-Netels in groote overvloed
„ bevinden. Een goede Vrind heeft waarge-
„ nomen, dat deManette, wanneer zy op deh
3, Oever le g t , en droog wordt, een gewel-
„ dig Niezen veroirzaakt. Hy erinnërde zig
„ teven s, dai hy een Boeren Jongen gekend
’ hadt, die daar van byna blind en zyn Aan-
5» gezigt bykans geheel verbrand geworden
was, na dat zyn Vader hem, in een onbe-
,-, zoh*
i f
yf zonnen drift, jeerie roodej-M^netfte, -dip VI,
„ vpor de Vergiftigde gehouden wordt,
U ’t Gezigt hadt gefmeeten. Men heeft ;m yHoOFJ£
», ook ge zegd , dat het Landvolk, op eenige stuik
, , plaatfen, uit de Zee-Netels pen foprt vaij
j , Vergift bereiden, dat zy de Rotten en Mui'
„ zen voorzetten. £pp dP W o lf
ji daar mede ook dhr \t leven gebragt kun-
3, nen worden. Eenigen wentelen ze pm ig
„ Kley o f Kalk, en doppen daar mede de
j, Spleeten p f Scheuren, waar ih zig de Weeg-
, , luizen onthouden, en daar dopr zou dit
i , Ongedie.rt gedood worden, inzonderheid
i, wanneer de Z e e -N e te l in de Hondsdagen
M opgenpmen wordt, dewyl men ze alsdan
i , agt het Vergiftigde te zyn’’.
Aangaande de Kwallen, die pp de Opper- Roode
Vlakte van den Öeeaan dreeven, merkte Kwalleri-
Heer Kalm, op zynen Reistogt naar Noprd-
Amerika, aan ( * ) , hoé fomtyds een menigte
kleine Vischjes, ter langte van drie o f vier
Duim» zig daar om heen vèrzameld hadden,
én gaande wegs daar van plukten. , , ;Deeze
,, Z e e -N e te ls , dus -vei-fcheurd wordende»
i, zegt h y , waren zeer rood van Kleur,.even
», als o f zy des wegen gebloed hadden: doch
j, in de genen , die wy -vingen , kon men
,j geert Bloed ontdekken. Z y hadden de ei-
» geü-
KALMS Reizeni II. Theill. p. n8,
B d