VI.
Afdeel»
XXVI.
Hoofdstuk.
VIII.
jiranüata.
Pastey.
Pl. CXIII.
-?%• +.
(8) Z e e -S te r , die de platte Oppervlakte met
Stekeltjes, en den rand wet Leedjes
heeft j die op verfcheide voyzen gedoomd
zyn.
Een aahmèrkelvke verwarring heeft in dé
aanhaalingen plaats van deeze en de volgende
Soort. De meeste Figüuren van L inc-
kius , immers, hebben geen betrekking tot die
van S eba , welke aldaar té regt Pasteitjes-
Sterrèn o f kleine Zee- Pasteijen genoemd worden
, eri zeer veel fchynen overeen te komen
met de onze van Fig. 4; hoewel dezelve
doch de naaste is met de Negende Figuur
op de Zesde Plaat van dien Aütheur. In de
onze heb ik waargenomen, dat de Knopjes
5er afgaan, eh dus een geheel andere Vertob-
ning maaken. Bovendien waren die van SÉ-
b a , gelyk de onze, welke ook op twee derden
der Natuurlyke grootte, in middellyn, af-
geheeld Is, uit Oostindie afkomftig: terwyl
de woonplaats van deeze Soort, door Onzen
Ridder, gefteld wordt in dé Middellandfché
Zee.
Ik weet my niet beter uit gèdagte verwarring
te redden, dan deeze myné, wier Veftoö
(é ) Asteriaï Stellata, Disco tentaculis hispidis' muricató,
Margine aiticulato varie aculeato. M. L . U. 7-19■ Muf. T ó f.
114. T. 9. f. 3. BARR. Ic 1281. L in k . Steil. T. 4. f. i4- t .5.
f. 6. t. 8. f. 12. t. 23. f- 38. t. 27. f. 44, t. 36. f . ó j. SEB.
J M . n » T . VI. f. J , 6 , 7 , 8.
tooning eenigermaate met een doorgefneeden VI.
Oranje--Appel gelykt, hier te befchryven,
volgens Linckius , die dezelve Peniagonaster Hoofd»
Lunatus ty te lt, o f de Gejlernde Vyfhoek met stuk.
uitgeronde Zyden; ’t welk de Geftalte zeer wel
uitdrukt. De Zyden, naamelyk, zyn dik en
halfmaanswyze uitgefneeden: op de Rug is
de Ster met Tepeltjes verfierd: van onderen
als met Steentjes ingelegd: terwyl z y de
Sleuven toeluikende heeft met kroefe Randen.
Drie Soorten o f Verfcheidenheden van dezelve
komen ’er voor; waar van de eerfte, uit
het Koninglyk Kabinet van Dresden, Miliaris
Pentacrmus genaamd, de Tepeltjes, die onge-
lyk van grootte zy'n, naast in de Geftalte van
een vyfbladerige Bloem heeft: de tweede,
genaamd Miliaris rqdiofus, van Sega aan hem
gezonden, dezelven Sterswyze op drie ryën
hadt, zynde’ geelagtig van Kleur: de derde
Soort, waar van hy een Exemplaar uit de
Verzameling van den Heer B r e y n , Geneesheer
te Dantzig, gezien hadt, Cuspidalis genaamd,
was met fpitfe Tepeltjes op de Rug
gewapend. Hier toe zóu men dan de Kenmerken
eenigermaate betrekken kunnen, indien
In één derzelven de Leedjes der Zyden ge<
doornd waren. Voor ’t overige wordt ’er de
naam van Miliaris, buiten tw y fe i, aan gegeven,
om dat de gedagte Tepeltjes, meer o f
min, naar Geerstkoorntjes gelyken.
(9) Zee*