480 B E S e H R Y V I N G V A N
VI. „ zakken weg en verbergen zig tusfchen de
XX VU*.« Grond (leunen en Tepels van haare Pen-
Hoofd- , , nen, welken het Dier meer dan tweedui-
$??*» ,, zend heeft, en die aan hetzelve dienen, om
„ met den Mond tegen de Aarde voort te
,, gaan, tot het inneemen van,zyn Voedzel.
,, Het beweegt derm.aate zyne Punten o f Ste-
, , kels, die ’er aan verftrekken voor een me-
,, nigte van Pooten, dat het zeer vlug kan
„ loopen. Op ’ t drooge zyn de Hoornen on-1
„ zigtbaar en gaan weder binnen de Schaal;
„ maar, zo dra het Zeewater voelt, breiden
zv zig uit en verlangen zig met verfchei-
dérley beweegingen. Het is dan door middel
van zyne Hoornen dat het Dier loopt;
dat het zig aanhecht daar het w i l ; dat een
- gedeelte Water inzuigt, terWyl dit door
t een ander gedeelte, uitgeworpen wordt” .
Indien dan deeze Hoornen in ’t Water niet
zigtbaar zyn , en buiten ’t zelve aahltonds
verdwynen, zou men vraagen mogen, hoe
dezelven zodanig , als in zyne Afbeelding,
hebben afgetekend kunnen worden. De Heer
B a s t e r , die dezelven Snuitjes noemt, is, inderdaad
, veel naauwkeuriger in zyne befchry-
ving van de Zee-Appelen o f Zee-Klitten onzer
Stranden, en verhaalt, dat dezelven, tot
haare voortgaande beweeging, zo wejde Pennen
als de Snuitjes gebruiken. Zyn Ed. heeft
van de Visfchers ook niet verneemen kunnen,
dat zy zig kunnen uitzetten o f ligtër maakch
om
-/
d e Z e e -E g e l e n . 4 §?
om te zwemmen, daar anderen nogthans van
fpreeken als van een bekende zaak. Van Lis- XXviI.
tfr. zagen wy het daar even. ,, Men heeft Hoofd-
„ opgemerkt, zegt Bomare, dat deeze D ie -stuk*.
,, ren de Stormwinden voorzien, en dat zy
,, zig naar den Grond begeeven, zo lang het
,, Onweer duurt, hechtende zig aan de Plan-
*, ten, die op den Grond der Zee groeijen,
,, met hunne Hoorntjes o f Vezeldraaden, die,
,, zo ras de, Z e e -E g e l dry ft \ tusfchen de
, , Grondfteunen o f Tepeltjes van zyne Pen-
, , nen inkrimpen, enz” . Dus zou dan het
zwemmen o f dry ven aan deeze Dieren natuui-
lyk xzyn. I Ik begryp, dat zy door het inzuigen
en uitfpuiten van Water zig tot neerzakken
o f opftygen in de Zee genoegzaam zwaarder
o f ligter kunnen maaken; zonder dat daar
toe eene inkrimping o f uitzetting van de Schaal
vereischt worde.
Het Lighaams - geftel der Zee - Egelen is , in De schaal,
veele opzigten, verwonderlyk. Haar Appelronde
Schaal, die ’er den naam van Zee-Ap-
pelen aan geeft, maakt tevens het Lighaam
uit. Zy heeft een Mond- en Afgangs-Ope-
ning, die nu eens de eene van boven, de andere
van onderen, tegen elkander over, geplaatst
zyn , dan wederom beiden aan de zy-
dén van den vlakken Grondfteun zig bevinden.
De plaatzing is in anderen wederom anders,
zódanig dat van derzelver vérfchil Klein’ de
Kenmerken afleidt van zyne agt Geflagten. In*
Hh 4 wen*