VI.
A fdeel.
XVIII..
H o o fd stuk.
Lezuantje,
hangt aan den Buik een lange B o rd e l, van
dikte als een Draad, doch naar ’t L y f toe
dikker en aldaar gerimpeld; voor het overige
glad zynde. Het maakzel is zo zonderling ,
dat h e t, zo hy ze gt, te wenfchen ware, dat
iemand het leevende Dier, ’t welk alleenlyk
in de ruime Zee voorkomt, onderzoeken
mogte.
Deeze wensch, in 't jaar 1754 gedaan, was
toen reeds vervuld, doordien de Heer Osbeck»
op zynen Reistogt naar China, in ’t jaar 1751,
van de Kanarifche Eilanden vertrokken zynde,:
in de Oceaan aldaar een.menigte van Be-
zaantjes, gelyk het Zeevolk deeze Dingen
noemt, het Schip voorby zag dry ven, niet
alleen; maar in ’t vervolg gelegenheid kreeg,
om dezelven te vangen, eenigen tyd in ’t Leven
te houden, en, gelyk in onze Figuur by
Letter B , zeer naauwkeurig af te tekenen.
Z y geleeken, zegt h y , op eenen grooten af-
dand, naar groote Vischblaazen met kleine
Zeiltjes. In ’t volgende Jaar te rug komende
uit de Indifche Z e e , by de Kaap der Goede
Hope, kwamen hem deeze Diertjes weder
voor, die op het Water zwommen en van eenigen
ook Bydewindzeilers genoemd werden.
Deeze fcheenen een klein Boogswys’ uitge-
fpannen Zeil op de Rug te hebben, en ver-
wisfelden in Kleur byna als een Paauwedaart.
By opvEfching vondt men zulk een Bezaantje
klein en naar de Lugtblaas vaif een Visch ges
*
lykende. Hy hadt het naauwlyks een Dag in VI.
Zeewater gehad o f hetfdierf, ’t welk men daar Wvry*
'aan bemerken kon', dat de Voel-Armen zig in H o o fd -
Slym oplosten en even zo wanfchapen wer s t u k .
den, als die genen dezelven gewoon zyn t e Bezdant^
hebben, welken men fomtyds in Brandewyn
naar Land brengt. Het werdt dan door hem
levendig afgebeeid, en aldus befchreeveh. .
„ Holothuria Phyfalis. Befaantjes. Rumph
„ Amboinfche Rariteitkamer, pag. 49. Het L y f
„ is Eyvormig opgeblazen, doorfchynende,
„ met eene gcelagtig groene Staart. De Rug
„ donkergroen, fcherp, uit welke zeven o f
,, meer Aderen ontfpringen, die voorwaards
ü geelrood zyn. De Sneb, die omgekromd
„ is , heeft de zelfde Kleur. Van de Voe-
„ Iers, wier getal groot is , zyn de kortlten
„ rond; de middelden fynst en doorfchynende,
„ aan de enden Kogelvormig. De overige
„ talryke Voel-Armen hebben Steelen en zyn
j, langer; de eene middelde is dikker en veel
„ langer dan de overigen, odk donkerblaauw.
„ Daar tegenover vindt men, aan de andere
„ zyde, een blaauwe famengedelde verhef-
„ fing, welke misfchien het Zeil is , dat het
,» Dier in de Zee uitbreidt”. Men kan hier
mede zyne Afbeelding, by Letter B , in Fig. 5,
op onze Plaat, vergelyken.
Het Schepzel van Browne genaamd Aretbu-
f(i3 met eene roodagtige9 geaderde Kamt hier aangehaald
wordende, bedaat, volgens dien Schry-
1. Deel, xiy. stuk. v e r ,