VI. de Polypusfen, bezet zyn , doch die dit by.
A i'dtsél. zon(jer's in de Zee-Katten hebben, dat zy
als met een Peesagtig Steekje aan den Arm
sTUit. gehecht z y n , en zig dus aantnerkelyk kunnen
uitrekken o f intrekken. Ook worden deeze
fomtyds, zo wel als die der Polypusfen,
door de Zee-Aaien afgegeten, en groeijen
■ dan allengs weder aan, gelyk de (taart der
Haagdisfen (*). Voorts heeft ieder Tepeltje
een Kraakbeenigen Ring met kleine Haakjes
bezet, en in een Vlies beflooten, het welk,
boven en behalve de zuiging, een vaste aan-
kleeving maakt, en gelegenheid geeft, dat
de Z e e -K a t haare Prooy, meest in Vischjes
beftaande, vast kan houden. Eenigen hebben
meer dan honderd zulke Zuigtepeltjes aan
één der korte Armen geteld, en, dewyl ’er
ïykeiyk' zo veel aan het end der lange Armen
o f Voelers zy n , mag men gerustelyk beflui-
te n , dat het Dier ’er ten minfte duizend
heeft, zo wel als de Polypus. In geen van
beiden is het getal naauwkeurig te bepaalen,
om dat zy langs hoe kleiner worden en verdunnen
aan het end der Armen, in welker
midden de Bek geplaatst is.
penek. De Mond der Z e e -K a t verdient een oplettende
befchouwing. Dezelve beftaat uit
eene Hoornagtige zelfftandigheid; te weeten
> uit
(*) Congros ejus Brachia rodere, led renasci, ficut 1>
cectis Caudara , haud falfum, Pl in . IX. 29. zegt L in n .ï U-'
uit twee harde, kromme Kraakbeenderen, dié VI.
in elkander fluiten, en famengevoegd zyn
door middel van een k e r k , dik, Ringswys’ Hoofd*.
Vlies, het welk dezelven grootendeels befluit, stukj
zo dat de Punten maar een weinig uitfteeken; '
Dus gelyken z y , te famen, eenigermaate naar
den Bek van een Roofvogel o f Pappegaay*
en de zwartagtige Kleur, die dezelven doet
uitmunten, by de Kleur van het Schepzel, ’t
welk doorgaans uit den geelen bruinagtig ziet,
maakt de gelykenis nog volmaakter : terwyl
het aan de twee zyden* van dat men den Kop
kan noemen, twee niet minder groote en zigt-
baare Oogen heeft, dan de Polypus, en daar
tusfchen een Kraakbeen, ’t welk een weinig
StofFe, die naar Brein gelykt, vervat.
Binnen de holligheid van den Bek is , vob Keel,Maag
gens Rondeletius , een Sponsagtig Vleesch, en Dat' . _ . . , + 0 * men.
voorzien met verfeheide ryën van Tanden,
die, voor eenMikroskoop gebragt zynde,fom-
migen zig vry ftomp vertoonen, zo dat z y
gelyken naar Maaltanden o f Kiezen; anderea-
langer zyn en Kegel vormig, uitloopende in
een feherpe Punt. Men kan niet twy felen,
o f de eene zo wel als de andere zyn de Zee-
Kat dien (tig tot het klein maaken. van haat
Voedzel. De laat (ten zullen de zeven fcher*
pe Kraakbeentjès zyn, uit welken Swammer-
dam de Tong oordeelde te beftaan. ’t Ge-
dagte Vlies , nederwaards zig famentrekkende,
formeert dus de Keel. D e Keel heeft eene
. _ • . A a s Treeft*
J. De e l . ju y , «t u s .