VI. A f d e e l . X. H o o fd s
t u k .
Ingewanden,
„ tig doorfchynende , oneffen en zeer glan*
' 33 zig ; aan de eene zyde plat, doch aan de
3, anderè Oogswyz’ uitpuilende; met de
3, Tanden vergruisbaar , zo dat het als in,
, , Zandkorreltjes overgaat. Men verkoopt
3, ook veel grooter Steentjes, die meer uit-
, , puilen, minder wit en ondoorfchynende zyn ,
33 hebbende van binnen een Kuiltje: doch dee-
3, ze geloof ik niet dat gehaald worden uit
, , naakte Slakken” (*_).
Deeze Dieren hebben, aan ’t Voor - end ,
een taamelyk grooten B ek , die twee Lippen
heeft , welke zagt en week zyn , dienende
om de fterkej met Tanden gewapende Kaa-
ken, te bedekken en te befchutten. De üui-
ting van deeze Kaaken is zo llerk, dat men
den Bek naauwlyks open kan krygen in het
getergde Dier. Agter de Tanden, die v y f in
getal zyn en van Cinnaberkleur , volgens de
Waarneeming van B oeclerus ; en die hunne
zitplaats hebben in de Bovenkaak; wordt men
eene Kraakbeenige holligheid gewaar , welke
Doktor M u r a l tu s de Lugtpyp , anderen de
Keel o f Zwelgpyp noemen. Daar aan volgt
de Maag en Buik, bevattende het Darm-Kanaal,
dat onafgebroken, enkeld, lang is en
eenige draaijen maakt. De Maag opblaazen-
de, vertoont dezelve zig geheel Vliezig, en
wonderbaarlyk famengeweven van Vezelen,
zo
(*) ALDRovand. Libr. VI. Di InfeBis. p, 18 o.
zo regt als dwarfe. Men vindt ’e r , dikwils , VI.
een groene Stoffe in, met Zand gemengd, die AF^ EL*
het overblyfzel is van Kruiden o f Wortelen H o o fd-
en andere dingen , waar van de Slak leeft. s t u k .
Naar het end van het Darm - Kanaal zyn dikker
Stoffen , van Kleur zwartagtig, welken
zy uitwerpt door een taamelyk groot G a t ,
dat byna altoos open Haat, aan de regter zy de
f . Voorts heeft de Slak ook een aanmer- f zie
kelyke Lever, in drie o f vier Kwabben v e r -B‘l za4S’
deeld, bruinagtig van Kleur zynde en door-
zaaid met een menigte van Vaten, doch voor
’t overige van eene Kli^ragtige zelfftandig-
heid.
Sommige Autheuren, gelyk M u r a l tu s en Het Hart.
B oe c le ru s , zeggen, dat z y , met verwondering,
het Hart in een Slak hebben zien kloppen
, o f de Natuurlyke beweegingen, van uitzetting
en famentrekking, maaken. Dit Lig*
haamdeel is van eene gêelagtige Kleur, omgeven
met een Vliezig en doorfchynend Hart-
zakje, ’t welk naar een Waterblaasje gelylct.
By dit Hart vindt men een Kalkbeursje, dat
ook plaats heeft in de Tuin- en Wyngaard-
Slakken, en misfehien de Stoffe, tot aangroei-
jing der gedagte Slakken-Steentjes, uitlevert.
,» Men kan by m y , zegt Swammerdam,
i, het Hart van een Slak, met deszelfs Oos
t e n , opgeblazen en gebalfemd zien. T e
, , wenfehen ware het, dat die Autheur ons
K 5 a de