VI. fchillen. Aan 'de Kopzyde kunnen zy dit
A f d e e l . s chüd, als een Luiffel, opligten en verfchei-
H oofd- dentlyk beweegen, maar naar de Staart toe is
stujs. hetzelve zeer vast gehecht aan de Rug. Aan
de regter kant heeft hetzelve een Opening ,
% waar door de Slak Adem haalt en ook zyne
Vuiligheden loost ( * ) . Boven op het Staart-
end is het Lighaam als een Haanekammetje
verheven, 5t welk geheel anders van maakzel
is in de Veldflakken, en tot affcheiding dient
van de Slym, die het Pad, waar zy gekroopen
hebben, altoos aanwyst, en, opgedroogd zyn-
d e , als Zilver blinkt.
yïeezig De Luiffel, ter plaatfe daar dit Lugtgatis,
Schil ’ met een Schaartje openende , zo ziet men
dat de inwendige Huid van een aartig Nets-
wys’ maakzel i s , als uit Vaatjes o f Aderen fa*
mengeweven. By helder Weer kan dit Ge-
weefzel door de Opening van het Schild,
wanneer de Slak die ontfluit, zeer fraay be-
fchóuwd worden. Dikwijs houdt zy dezelve
zo digt geflooten, dat men in ’t geheel geen
Opening befpeurt, In de holligheid van deeze
Luiffel vertoont z ig , ter flinker zyde van het
L y f , het kloppende Hart, met zyn Oortje en
Hartzakje, benevens nog eenige holligheden,
waar in de Lugt bewoogen wordt. De andere
Ingewanden openbaaren zig niet dan door Ont-
leeding o f openfnyding van de Slak.
Her slak* . Wanneer het gedagte Netje van zyne plaats
is
is afgefcheiden, zo wordt men daar onder y I-
een Beentje gewaar, ’t welk de Autheuren
h e t Slakken - Steentje heeten, en daar men ver- H oofd-
fcheide nuttigheden, in de Geneeskonst, aan ,STUK* 1 kentoegefchreevenheefc.
Men zou ook hetzelve, steentje,
bekwaamelyk, het Borst - o f Ruggebeen kun *
nen noemen, om dat het als in ’c midden van
de Borst o f Rug geplaatst is. De figuur is
als een hol Schulpje, dat langwerpig rond is:
het wordt in zyn omtrek door verfcheide Vlies-
jes op zyne plaats gehóuden, en is van boven aan
het gedagte Netje vast. Somtyds vindt men het
geheel V lie z ig ; fomtyds redelyk dik en Steen-
agtig, opbruifchende met Zuure Vogten: op
andere tyden is het maar ten deeleSteen, en
men ziet ook, alsdan, dat het met Adertjes
doorweeven is, die als gevuld zyn mét Zandkorreltjes.
Hier uit kan men met reden be-
fluiten, dat dit Lighaampje uit de ftremming
van Steenagtige deeltjes zynen oirfprong heeft.
En het fchynt w e l, dat de Natuur der Slakken
daar heenen ftrekt; gelyk dit blykt in de
aangroeijing van de Schulp der Hoornflakken.
In de naakte Slakken komen deeze Schulpjes
zo wel in kleine als in groote, in jonge als
in oude, voor: ja in de allergrootften is het
fomtyds zeer dun en V lie z ig , in de kleinen
geheel masfief Steen. Zo dat de Heer Swam-
merdam van gedagten was, o f z y dit Steentje
ook jaarlyks mogten uitwerpen, gelyk de
Kreeften de zogenaamde Kreefts-Oogen doen.
K 3 Dit