VI.
A fdeel.
X. .
Hoofd'
STUK.
De toekomende tyd mag zulks beflis-
„ fen” l
Vervolgens bedenkende, hoe veele naakte
Slakken, de voorgaande Weeken, in zyne Tuin
doorgeknipt waren, kreeg hy lust om te onderzoeken,
o f niet eenigen daar van in T L even
mogten gebleeyen en voortgegroeid zyn.
Den 5 Augustus , derbalven, de plaatfen, alwaar
de meesten aan Stukken gefneeden waren,
laatende doorzoeken, werden hem een
menigte van Slakken toegebragt, waar onder
hy wel haast eene aantrof, die het voorlte
oedeelte zeer wanfchapen hadc. Hy kon ’er,
noch met het bloote Oog , noch met een
Vergrootglas, eenig blyk van Kop, Hoorntjes
, Bek o f Lippen, aan befpeuren. Haar
voorfte end was Itomp en ingekorven, en, op
de plaats der Hoorntjes, wierdt men flegts
twee zwarte Stippen , die zjg als Wratjes
vertoonden, gewaar. Ook het Rugge-Schild
hadt zyne Natuurlyke Geftalte niet; maar was
als van één gefcheurd. Voorts fcheen deeze
frisch en gezond te zyn. Hy deedt ze in een
Glas met Boonbladen , die h y , na twee Dagen
verloops, afgeknaauweid vondt : ja, den p van
die Maand, hadt de Slak werkelyk wederom
een Kop met Hoorntjes, in de gewoone langte
uitgeftrekt, gekreegen. Het een: en andere is,
door hem, met gekleurde Afbeeldingen opge-
helderd (*).
Dee-
Als boyen. Vierler Verfuch, Tab. I. Tig. z> S.
P
Deeze Waarneeming oordeelt Sch a e f f er te VI.
aftrekken tot bevestiging der Ontdekkinge v a n ^ ^ * 1 *
S p a l a n z in i : doch, hier in niet berustende, nam Hoofd-
hy weder de Proef op vier naakte Slakken, met stuk.
het affnyden der grootfte Hoorntjes, die, den Hoorntjes
4 September, akemaal volkomen waren “ l r _ uit- d*/esne liïlceh,ei:egewasfen.
Op dien zelfden D a g , den 3 Au-ten weder
gustus. naamelyk, fneedt hy vier andereUlt’
Slakken, wederom, de Koppen a f, en, om
alle tegenwerping voor te komen, deedt hy
zulks in tegenwoordigheid van vier Perfoonen,
die getuigen konden, dat de afgefneeden Koppen
op den Tafel leggen bieeven. Twee
Slakken bedierven het; doch de twee anderen
hadden den 2 van de volgende Maand nieuwe
Koppen en lange Halzen, als gevvoon-
lyk (* ) .
De zevende Proefneeming van den Pastoor Het Agter-
betreft het affnyden der Agterlyven en Staart. Sfwe-*
Hy deedt zulks, den 4 Augustus, aan tw e edecaan*
naakte Slakken, wien, na eenige Dagen verloops,
allengs het Agterlyf weder aangroeid
e , en den i j hadden drie derzelven reeds
een nieuwe Staartfpits, welke in ’t eerst wit
was, doch den 4 Septemberj>de Natuurlyke
Kleur , naamelyk die hadt van het geheele
Agterlyf. Op dergelyke wyze , en in het
zelfde tyds verloop, waren de Agterlyven
van Hoorn Hakken , die hy afgefneeden hadt,
ook
(*) Sec/jJier Verfuch, Tab. I. Fig, 4, j , $,
L S
ï. Deel. xiv. stuk.