VI. #van het D ie r ,' dat het de Ingewanden zelf
Afbeel. waren. Zie hier, wat zyn Ed. daar van
H o o f d « z e § t:*
stuk. „ Dewyl ik dit alles in het L y f van de
^ydrA- w' Hydra zodanig gefield en onder elkander
„ vereenigd z a g , bleef my geen de-minfte
„ twyfeling over, om te gelooven, dat die
„ geheele Toeflel, welken ons Zoöpbytor, bui-
„ ten de Zee geplaatst zynde, uitwerpt, des«
„ zelfs eigen Lighaamsdeelen zyn. De Vlie«
,, zige Buis, naamelyk, vol Zand en brokje?
„ Z e e -R u y , maakt den Darm , met de Maag
,, en Zwelgpyp uit. Dat de Blinde Darmp-
„ jes de Eijerftok z y n , komt by my daarom
„ in ’t vermoeden, dat ik dezelven, op hy-
zondere tyden,: van verfchillende Kleur en
„ grootte waargenomen heb. In Juny, naa-
„ melyk, zyn dezelven dun, klein, en als
„ van Glas doorfchynende, met zeer kleine
„ witte Stippen verfierd; in July zynze grop-
„ t e r , dikkeren geelagtig, met roode Stip-
„ pen, die langwerpig en ook grooter dan de
,, voorgaanden zig vertoonen. In Augustus,
„ eindelyk, kwamen ’er nieuwe beginzelen
„ van te voorfchyn. Dit verfchil zou ’er
„ immers geen plaats in hebben , wanneer
„ het Blinde Darmen, gelyk in de Visfehen
„ e n fommige Infekten waren: want deeze
„ blyven, alle tyden des Jaars, even groot”.
Dit dan in overweeging neemende, fcheen
hy de reden te begrypen, waarom de Hydra
niet
„iét alleen haaren Eijerftok , gelyk de V ia -^ V l .^
fchen en andere Dieren, maar ook het gehee- XV1IL
le Darmkanaal uitwerpe. Hét fchynt, naame- hoofd-
lyk, ’ dat die Ingewanden in den weg z fn y sT<?K^
voor de uitwerping van’ den Eijerftok, en
^.,0 tmnr M Raarins? of lonswerping, door
WUIUI.
Ondér de Huid, die taamelyk dik is, heeft
dit Schepzel, even als de Zee-Spook, v y f
Spieren , die haar begin hebben binnen de
holligheid van den Mond * aan een Beëdigen
Ring, famengefield uit v y f Tanden, waar aan
zekére byhangzels z y n , die hy Ligamenten
noemt- Aan den onderften rand der Tanden
was de Keel o f Zwelgpyp gehecht, die'wederom
gemeenfchap hadt met de Darmen.
Van Hart, Herfenen, Ruggemerg o f andere
inwendige Deelen, kon hy niets vinden in dit
Schepzel, waar van h y , behalve de gedagte
Soort, die bruin, wit en roodagtig bont was,
nog eene kleine geheel bruin, o f geelagtig bruin
zynde', heeft waargenomen: doch Jongen zyn,
daar hy’, zig over verwonderde, door hem op
den Oever nooit gevonden.
H e t Zee- Schepzel, dat de Heer Gunnerus pl. ex.
befchryft en af beeldt in de gedaante van onze F ’z ' 4*
f> . 4 , moet zekerlyk een Dier van dergely-
ken aart zy n , in de famengetrokken ftaat.
Hv fpreekt ’er dus van. „ De andere Zee-
„ Beurs, [eerst hadt hy die van onze eerftc
V 4 „ Soort