AfVeel Kleur’ bePaaId* In een zwemmende Geftal-
j g j / tr0^ zi£ deeze Kwal zodanig te famen ,
Hqofd- dat het Lighaam agterwaards lterk uitpuilde,
stuk. en dan bleek, hoe hetzelve als uit twee dee-
len, gelyk een dubbelde Muts, beftond: waar
van . hQt buiten fte glad en geheel Lilagtig
doorfchynende, het binneniïe eenige Vliezen
en Streepen hadt, zonder dat men, in 3c
midden van een Kruis, ’t welk deeze met elkander
maakten, een Opening kon waarnee-
men: maar, wanneer het Dier zig zodanig fa*
mentrok, kreeg het, door vernaauwing van
den Rand, als een Mondje, waar men naauw-
lyks den Vinger in kon lteeken, en het Dier
was byna half Klootsch o f Kogel vormig. Dan
hadt het geene Vezeldraaden aan den Rand,
die het echter in een oogenblik weder uit-
fchoot, en door middel van dezelven, als
Riemen, in het Wacer een fnellen voortgang
maakte; maar, aan de Oppervlakte gekomen
zynde, nam het zyne piatronde gedaante w e der
aan, en zakte dus met uitgefpreide Ve zelen,
en als op dezelven hangende, langzaam
naar beneden tot in zyn Haat van ruste.
De Heer S c h w e n c k e heeft deeze Kwal,
omtrens zes'Weeken, in een Glas met Water
uit het Spaarne, levendis: gehouden,,
^len ziet hier uit, dat het een geheel andere
Soort is dan de voor gedagce Kwallen.
(j) Kwal
C5) Kwal, die rond is3 van onderen met vier VI.
— bolligheden• Ax X y L*
H o o fd-
Gemeenlyk wordt deeze de Z e e -N e te l, van stu k ;
de Sweeden Manet, en by die van Schonen,
Brennwabel genoemd, zegt de Heer LiNN-fficsGe-oord«^.
in zyne befchryving der Sweedfche Dieren, pig, 2.
„ Dergelyken, (voegt zyn Ed. ’er by,) ont-;
, , houden zig overal in de Z e e , flikkerende
, , als Sterren in de Zonnefchyn , en op ’t
,j aanraaken brandende, Het L y f is als L il
, , doorfchynende, van buiten verheven-, van
, , onderen holrond , met den Rand eeniger-
, , maate Haairig. Het heeft aldaar, in ’t Mid*
„ delpunt, vier Holligheden, ieder Boogs-
„ wyze met een donkere Streep bepaald, die
, , uit meer ‘ dan twintig evenwydige Stippen
, , famengefteld is. Ook komen, uit het mid-
, , den van de Schyf, vier Zeisfens voort, die
, , aan den buitenrand Haairig zy n , terwyl
, , zig op de Rug van het Lighaam, uit het
„ Middelpunt, veele bleeke Aderen uitfprei-
„ den”. i
Genoegzaam reden fcheen, uit deeze befchryving,
de Heer B a s t e r te hebben, om
te twyfelen, o f niet de zo even gemelde van
het
f 5) Medafa orbiculara, fubtus quatuor Cavitatibus. Faun.
Stuc. 2109 h , OeU 160, It, Westgoth, 172, T» 3. f, 2. Ka lm *
It. II, p. 109. L o e f l . Reize. loy. BAsTEK* Subfcc. 142,
T. XIV. f. 3 , 4.
l i l ;
i 1