VI.
A f d e e l *
Vil.
H o o fd s
t u k .
itX
Sar.guifu' ga.
Gewoone,
IV.
OQocula■
MA
gt-
Oogige.
fI<5 B. E S p H R Y V I N G VAN
(3) Bloedzuiger, die phtagtig en bruin is, aan
den Zyrand geel,
Men noemt deeze, die op veele plaatfen ge-
meener is dan de voorgaande, in Duitschland
een Pferd o f Ros - Egel, in Sweeden Snigel, ter-
Wy l de naam des anderen aldaar is IgeU Z y
komt, in grootte , den anderen zeer naby,
doch verfchilt aanmerkelyk daar van in Kleur,
hebbende de Rug geheel zwart, den Buik wat
helderder, met een geelen Ring en verfchei-
de geele Aderen. In Slo oten en Modderpoelen
is z y overvloedig te vinden. Z y brengt
één levendig Jong v o o r t , dat het Strengetje
aan de Staart heeft.
(4 ) Bloedzuiger, die platagtig is en bruin, met
agt zwarte Stippen boven den Beh
T o t het Geflagt van Coccus, dat Infekten
‘ z y n , welken ik op het end van het X . Stuk
deezer Natmrlyke Historie, onder den naam
van Schildluizen, befchreeven heb, was door
den Heer L innteus, voorheen, een Eyvormig
Lighaampje t’huis gebragt, het welke in Graften
(3) Hirudo depresfa fusca, margine laterali flavo. Faun.
Suec. 2078. Be k o m . A ü . Stockb. 1757. T. VI. f. 3 , 4* Hirudo
maxime vulgaris. RAJ. h f 3. . .
(4) Hirudo depresfa fusca , punftis o&o mgns iupra Oi.
Faun. Suec. 2080. BERGM. A f t . Stockb. ï 7$C. p. J9P. & *757«
T. VI. f. S—s—8 *
tenen Moerasfen, op het Ruiterskruid, de Vor-
fchenbeet en andere Waterplanten, gevondén^yjj
werdt. Het was van onderen plat, van b o -H o o fd *
ven rond , en ftak aan ’t eene End een w i tSTUK*
gevorkt Baardje, dat Slymagtig w a s , u i t ,
hebbende aan ieder End , op het L y f , een
Knobbeltje, Dit doorfchynend Lighaampje,
bevattende zeven o f agt rondagtige Bolletjes,
werdt in zyne bovenfte Oppervlakte met even
zo veel Gaatjes doorboord, tot uitlaating der
Jongen. Het bleef op zyne plaats en kroop
niet vo o r t; weshalve onze Autheur toen twy-
felagtig Relde, o f het een Infekt, naardeSchïld-
luizen gelykende, dan het Eijernest ware van
eenig Waterdiertje (* ) .
Aangaande dit laatfte is men thans door de
Ontdekkingen van den Heer Bergmann verzekerd,
die in ’t jaar 1755 waarnam , dat de
gedagte Jongen tot het Geflagt der Bloedzui*
geren behoorden, en wel tot eene Soort der-
ze lv en, die men thans, wegens de agt Pukkeltjes
boven den Bek, de A g t-O o g ig e ge-
tyteld heeft. Deszelfs L y f , zegt h y , is plata
gtig, half doorfchynende, aan beide zyden
gerand. De Kleur is van onderen graauwag-
tig, van boven zwart o f bruinagtigj, met veele
kleine bleeke Pukkeltjes. Boven den Bek,
die rond is , ftaan de gezegde Pukkeltjes ,
welken hy niet voor Oogen durfde houden ,
3 om
(*) Faun, Suec. Ed. % p. 220.
H <ï