VI*
A f d e e l .
IV.
H oofds
t u k *
Zaadvogt
én Eijeren
ren hebben het Staart-end plat en breed, als
een Olyfblad. Deeze zelfde verfcheidenhe*
den neemt men ook waar in de genen die den
gezegden Band niet hebben. De Wormen ver-
fchillen, zegt hy, in Kleur, naar den Grond
waar in zy huisvesten , o f naar het Voedzel
dat zy nuttigen ( * ) . Eenigen krygen wel de
langte van een Elle en de dikte van een Pink
byna. Deeze laatften zyn doorgaans logger
dan de anderen, en onder dezelven vondt hy
?er geene met een Ring noch met een zodanige
platte breede Staart.
In de Wormen, die de Kogelronde witagtL
’ ge Lighaampjes hebben, welken W illis omtrent
het Hart heeft waargenomen (+ ) , ^an
men ’er veertien tellen, zeven op een ry , in
eene regte lyn , langs de Borst, geplaatst, en
gevuld met een Melkagtig V o g t: buiten en
behalve nog agt andere Bolletjes o f Zakjes,
nader aan het Hart, grooter danWikken-Zaad
en geheel van eene zeer witte Melkagtige zelf-
ftandigbeid zynde, in welke men verfcheide kleine
ronde Eytjes waarneemt. Dit heeft echter
niet altoos plaats, en fomwylen zyn de agt
Zakjes zo vol Eijeren, dat men ’er in ieder by
de
(*) Groot , immers, is liet verfchil tusfehen die roode
Wormpjes , welke men in o f omtrent de Wortelen van het
Gras vindt, en de gewoone Pieren der gemeste o f vette
Gronden.
( f ) Zie het V. De e l der Uitgezegte Verhandelingen, bladz.
fti 6.
de twintig, o f daar o v e r , tellen kan. Redi Af^ Li
verzekert, dat hy ’er meer dan tweehonderd in IV>
de holligheid des Buiks heeft uitgeftort gezien, H o o fd -
en wil dat zy door het Aarsgat zouden uiÉge/fruK.
worpen worden: maar, zou het niet kunnen
zyn, dat zy aldaar werden uitgebroed? Immers
is het met de aanhechting van den Darm
aan ’t Fondament geheel ftrydig, dat de Eytjes,
daar, op eene Natuurlyke w y z e , zouden kunnen
uitkomen. Bovendien heefc hy de gedagte
Eijerzakjes niet dan in de Wormen met eene
platte breede Staart, zo even gemeld, waargenomen.
Behalve de Ingewanden der Spys- Verteermg HetH*rt,
heeft W il l is nog edeler Deelen in de Aards ten, «a,
wormen ontdekt, dan men deeze veragte
Schepzelen zou denken te hebben, De Heidenen
vondt hy zeer klein en witagtig als een
Waterbelletje. By de Zwelgpyp zag hy het
Hart, kloppende met beurtlingfe beweegmgen
van uitzetting en inkrimping, gelykerwys in
de volmaakste Dieren. Tusfehen de gedagte
witte Bolletjes liepen aanmerkelyke Bloedvaten
heen, en den Darm, die van de Maag naar
het S t a a r t -end gaat, openende, vondt hy een
Buisje van Geelagtige Kleur, dat mooglyk wel
den dienst kon waarneemen van Lever o f Galblaas.
Dit alles openbaart zig , zo hy aanmerkt,
in een Aardworm, die op de Rug leggende
van de Buikzyde geopend is , maar', als
men hem van de Rugzyde befchouwt, worde
D 4 men