VI. De verfchillendheid der Zee-Appelen is
XXVIl' 8rooc* ^ en opzigt van de plaatzing der O per
H o o fd- ningen alleen heeft de Heer K l e i n , als ge-
stok. Zegd i s , agt Geflagten onderfcheiden. Dc
der zee- Mond - Opening, naamelyk, altoos van onde-
Appeien, r e n j s 0f jn rniddep van de Grondvlakte,
volgens * 1
Klein, o f naar de‘kant toe. De Afgangs - Opening is
o f boven, o f onder, o f op zyde.
Het Kenmerk van ’t Eerfts Geflagt der Zee-
Appelen van zyn Kabinet, derhalve, is: de
Mond boven , en het Aarsgat daar tegenover,
in ’ t midden van de rondte. Alle ronde ea
Eyronde Zee-Appelen hebben dit.
Van zyn Tweede Gejlagt zyn de Kenmerken;
de Mond in ?t midden en het Aarsgat in
de Grondvlakte, midden tusfchen den Mond
cn Rand. Deze zyn zeldzaamer en hebben
een verheven T o p , weshalven zy in’tEngelsch
Helmjlones heeten. Meest komen zy verfteend
voor.
T o t het Derde Gejlagt behooren, die den
Mond in ’t midden s het Aarsgat digt aan den
rand van de Grondvlakte hebben, -gelyk de
Ombria van Gesnerus , Aldrovandrs , Pl o t t ,
L isterus. Hee is by L inn^eus de vyftiende
fbort.
Het Vierde Gejlagt van Klein bevat die
Zee-Appelen, welke den Mond niet in ’t
midden en het Aarsgat digt aan den rand van
de Grondvlakte hebben. Men noemtze, wegens
gens de Geftalte, Doodshoofden, en ook wel
Slangen-Eijeren.
T o t het Vyfde Gejlagt behooren de genen,
wier Mond buiten ’t midden en het Aarsgat
in de rand der Grondvlakte is. Eenige G e helmde
en Hartvormige zyn dus gefchapen.
Die van zyn Zesde Gejlagt, hebben den
Mond in ’t midden en het Aarsgat in *t bovenste
gedeelte van de Schaal, digt aan den
Rand; gelyk fommige plattePannekoekagtige.
Die van het Zevende hebben den Mond buiten
’t midden en ’t Aarsgat als in de naastvoorgaande.
Die van het Agtjle hebben den Mond buiten
’t midden, en het Aarsgat in het bovenfte
gedeelte, wat verder van den Rand. Hier
toe fchynen fommige Doodshoofden o f Slangen
-Eijeren te behooren.
Deeze Verdeeling, hoe naauwkeurig o ok ,
fchynt niet zeer duidelyk te zyn , dcwyl in
dezelve geen agt gegeven wordt op de uitwendige
Geftalte van het geheele Lighaam,
noch ook op de figuur der Pennen. Het een
en ’t andere loopt zeer in ’t o o g , en maakt,
dat men ’er in ’t’ Nederduitsch niet alleen',
maar ook in andere Taaien, verfchillende be-
naamingen aan geeft, die van de Geftalte afgeleid
zyn. Dit heeft de Heer d’ARGENviLLE
wel in acht genomen, wanneer hy de Zee-
E gels ,of Zee-Appelen, als de eerfte Familie
der Veelfchaalige Conchyliën uitmaakende,
ÏQ
VL
Afdeel,
XXVIl,
H o o fd-;
stu k »
Verdeeling
van d’ar-
GF.rtVIL-
LE.