VI. „ Kom met frisch Zeewater , welke, in de
A v n iL' 55 tyd van een U u r , gevuld was met eene
H o o fd - „ witagdge taaije S lym , die naar een helde-
STUK- „ r e en doorfehynende Lym geleek. Doop-
, , te men daar een Pennefchafc o f Stokje in ,
„ zo kon men ’er lange Draaden uithaaien.
„ Door meer omroeren hing zig de kleveri-
„ ge Geley, ter dikte van een Duim., daar
„ aan v a s t , en zag ’er dan volkomen even-
„ eens u it, als een heldere Yskegel. Einde-
„ lyk wierdt het Water zo ta a y , dat de Visch
„ z e lf, by het uitwinden, mede volgen moest.
„ Ik g o o t, daarom, hetzelve w e g , en liet my
„ frisch Water geeven ; doch dit wierdt, toen
„ de Zuiger ’er naauwlyks een vierendeel Uurs
„ in gelegen hadt^ even zo dik als het voor-
,, gaande. Men verzekerde my tevens, dat,
, , wanneer een Kan half vol Water was, en
„ maar een eenige van deeze Vischjes daar in
,, gebleeven ware, men, na verloop van
,, weinige Uuren , reeds alles in een Slym
,, van zodanige natuur veranderd zoude vin-
„ den.
„ Ik kon aan de genen , die my gebragt
„ waren , zo menigmaal als ik die uit het
,, Water haalde, zeer duidelyk waarneemen,
hoe zy door verfcheide deelen des Lighaams
„ de Slym uitgaven. Zelfs uit baare Zyden
„ kwam, indien ik z e maar wat hard aantast-
„ te , een witagtig Vogt te voorfchyn. Ter-
„ w y l ik ze dus hield, waren z y van Kou-
■t - »
j, de gantsch ve rfly fd : maar, als men ze in VI.
g frisch Zeewater fmeet, bewobgen z y z ig ,
„ op de wyze der Aaien, in het Vat heen en H oofd*.
„ weer; doch leefden niet langer dan drie o f s t u k .
j, vier Uuren. De' befchreevene Geley liet
zig zeer lang uitrekken, tot dat de Draa-
„ den, eindelyk, zo dun als de fynfte Zyde
,, waren. Z y waren, bovendien, ook taame-
j, lyk taay en Iterk. Zou men, derhalve, die-
,, Stoffe niet. tot eenig nut gebruiken, en van
,j deeze Visch-Wormen, onder anderen, ee-
„ nig Lym bereiden kunnen” .
Van deeze, zo wonderbaarlyk Slymige, Die*
ren, gaan w y , Natuurlyk, uit den Rang der
Wormen tot diender Slakken over.
IX . H O O F D S T U K .
De Eigenfchappen der Slakken of Slakgelyken«
de Dieren in ’t algemeen. Naamen der hyzon*
dere Gedierten, die tot deezen Rang F huis ge»
bragt zyn. Optelling der Gellagten, enz.
’ t T atynfche woord M o l l u s c a , dat van Naam;
L in n^ üs hier, in ’t meervoudige, gebruikt
wordt voor een algemeene benaaming
der Dieren van deezen Rang, is door Plinius,
iri ’t enkelvoudige, voor eene Noot met een
I 2 zag