VJ. aan ’t voor-end veele Voelers en den Bek daar
tusfchen in.
H oofd- Negen Soorten zyn thans, door den Ridder,
s t u k . tot dit Geflagt betrokken.
Soorten.
x. ( i ) Z ee -Blaas , met Bladerige Voelers en bet
Zeeriü'cx.
Deeze zonderlinge Soort van Zee-Schep-
F* ' zelen, te vooren nog nooit afgebeeld o f be-
hoorlyk befchreeven, is door den Heer Gun-
n e r u s , Bisfchop van Dronthem in Noorweg
en, in zodanige Geftalte voorgefteld, als
w y die in de Eerlle Afbeelding van Plaat
C X ; , vertoonen. De Nooren noemenze, ge-
lyk meer anderen van dit Geflagt, SSepunge,
dat is Zee-Buidel: o f Zee-Beurs, zegt die
Heer, welke deeze van den bodem der Zee ,
aan de Kust van ’t Noordland, heeft laaten
ophaaien, gelyk hy ’er ook dikwils, by de
Stad Dronthem, zonder beweeging, op den
bodem der Zee leggende, gevonden heeft.
Dikwils is het Dier een half Voet lang, en
twee o f drie Duimen breed. Als hetzelve
zyn Kop niet uitftrekt en de Voelers ingetrokken
houdt, gelykt het veel naar een Ey.
De Kleur is zwart, wanneer men ’t zelve frisch
en
. ( i ) HolcthariaTentzcuïis frondofis, Corpore lxvi. Syst. Nat.
X ll. Gen. 290. Holothuria fïondofa. G unjj. A ï ï . Stockß0 *•
1767. VOL- XXIX, p. 1*1.
levendig bekomt, doch, ccnigco tyd m Ar^ t_
Koombrandewyn gelegen hebbende, wordt het x v u l .
donkergraanw. Het heeft een Huid byna Hoofd-
zo taay als Leder, en dikst, daar z ig d e langs
het Lighaam loopende Spieren bevinden. Op ft» .-
deeze plaatfen, inzonderheid, ziet men ook
eenige, uitwendig overlangs daar aan geplaat.
fte, rondagtige, een weinig neergedrukte, gladde
Wratten. . ,
Toen de Bisfchop dit Schepzel eerst m t
Gezigt kreeg, wist hy naauwlyks waar hy den
Kop zou zoeken; maar, hetzelve eemgen tyd
in versch Zeewater gehouden hebbende, gat
het een zeer fchoon aanzien. Het Dier ftrek-
te aan het breedfte end een ronden Kop u it,
welke verfierd was met tien getakte en BJa-
i derige Voelers, in welker midden zig een foort
van Bek o f Snuit, die naar een Braam geleek,
vertoonde,-“en, zo hy meent, dienen z a l, om
zig ergens aan vast te zuigen. Langs het L y t
heen zag men v y f breede, dikke Spieren, op
eenigen afftand van elkander. Het was, een
weinig boven ’t midden, met een breede
Spier, overdwars, omgord. De Ingewanden
maakten een aanmerkelyke Klomp uit, en de
Darmen waren zeer Ta&kig, doch tevens zo
broosch en teer, dat menze niet aanvatten
kon, zonder dezelven aan Rukken te fcheuren.
„ Uit de gefchapenheid van den Mond kan
* men ligt begrypen, (zegt Gunnerus, ) hoe
dit
Is Deeli XIV. Stuk.