VI.
A f d e e l ,
X X IV .
Hoofds
t u k .
De Eijer-
Tios#
393 B E S C H R y V I N O y. AN
3, le Saadpypkens, het Saad gegenereert word,
, , en daar uyt weer ge-excerneerd word; dan
3, o f zy alle te gelyk, ten tyde van de uyt-
, , fchieting des Saads buyten de Saadbal, uyt
,, het Lighaam gefchooten worden, dat fyn
3, feer donkere faacken, enz” . Ook erkent
Needham, de Werken van Swammerdam
niet genoegzaam ingezien te hebben over. dit
Stuk, voor dat hy zyne Waarneemingen te
Londen aan 't licht gaf, die hy in ’t jaar 1744,
te Lisbon (-*), in ’t werk gefteld hadt op dit
Schepzel: anderszins zou ik , (zegt zyn Ed.)
dezelven tot leidsman, gebruikt en dus vermyd
hebben in verfcheide misflagen te vervallen :
zeggende verder: „ in ’t algemeen is de Ont-
, , leedkundige befchryving van Swammerdam,
3, aangaande de zigtbaarfle deelen van deSe-
, , pia, niet alleen zeer naauwkeurig en meer
3, voldoende dan de gene die ik gegeyen heb
j,' van de Calmar, maar ik geloof daarenbo-
3, v en , dat men, verfchil vindende in onze,
3, Waarneemingen j zig veeleer aan hem dan
„ aan my moet houden ( f ) ” .
Een edelmoedige betuiging, inderdaad, doch
niet edelmoediger dan die van den Heer Bo*
HADSCH,
f*) De Calmars en Sepia’s komen Schoolswyze op de Ondiepten
in de Mond van de Taag, waarfchynlyk om te aazeh
óp de kleine Vischjes, die men daar in menigte vindt, én
hy verbeeldt z ig , dat zy haar zwarte Vogt gebruiken om die
Vischjes te beter te kunnen vangen, door de troebelheid van
het Water.
; ( f ) Note, p; 4 3 , des Neuv, Oiferv, Microsc. Paris 1750,
d e Z e e - K a t t e n . 393
hadsch, wiens misflag, van de E ije r -T ro s VI.
der Spaanfche, voor dien der gewoone Zee-
k a t opgegeven te hebben, zo fcherp was H o o fd -?
doorgehaald van den Heer Nozeman (* ). HysTUK,
zou zig eenigermaate hebben kunnen verfchoo-
nert, met in te brengen, hoe in een zo geagt
W e rk , als dat van Seba is , de gewoone
Druiftros ( Uva Marina') opgegeven wordt
voor het Eijernest van de Loligo ( f ) , -t welk
zekerlyk dan ook een groote misflag is , van
gedagten Heer niet aangeroerd. Maar neen.
Hy erkent mis gehad te hebben , in die Druiftros
niet voor de Eijeren van de Sepia te erkennen
: ’t welk daar uit was voortgekomen,
dat hy ’er geen één Vrugtje in hadt kunnen vinden:
( f.) hebbende die Eijer-Tros in de Maand
Maart te Napels, wanneer zy ’er nog niet in
zyn, en in de Maand Augustus, wanneer de
Jonge Zee-Katjes uitgekomen z y n , aan het
Hollandfche Strand onderzogt, Naderhand
zyn zy ’e r , door zyn Ed , ook weezentlyk
in gevonden, en derhalve bekent hy thans dén
Ouden Philofooph, Aristoteles, verongelykc
(*) In het I. Deel der Uhgezogte Verhandelingen , bladz.
S83 » 384*
• ( t) in het n i . Deel van Se b a , Tab. IV. Eig. 6 , en in
de belchryving, bladz, 9.
(■ !■ ) My is doot een Heer, die in dit onderzoek mede gewerkt
en geholpen heeft, verhaald, dat zy ook de grootfte
moeite van de wereld hadden, om de Vrugtjes in de Druiven
van die Eijeitros op te zoeken.
Bb 5