VI.
A f d e e l .
IV.
H o o fdst
u k .
Naam.
kenmerken.
Soorten.
IV. H O O F D S T U K .
Befchryving van *t Geflagt -der A a rdw o rm en j
gemeénlyk Pieren genaamd, tot welken doorfom-
migen ook eenige Zee-Wormen werden t'huis ge-
bragt.
De Latynfche naam Limbricus , dien de
A a r dw o rm en van ouds voeren , wordt
door fommigen van derzelver glad- o f glibberigheid
, door anderen van derzelver oirfprong
uit Modder en D rek , afgeleid. De Grieken
hebbenze genoemd dat is lntestina
Terrce o f Darmen des Aardryks; welken naam
z y ook by de Latynfche Schryvers, inzonderheid
die over den Landbouw handelen, meest
voeren. Anders noemden zy die ook wel
3 dewyl men cnderftelde, dat die W o r men
Aarde aten.
De Kenmerken zyn: een Spilrond, geringd
Lighaam, dat met een verheven Band omgord
is , in de langte ruuw en met een Gat
o f opening op zyde voorzien.
Tw e e Soorten komen ’er in dit Geflagt
voor, waarvan de eerfte zeer gemeen is , de
andere, hoewel die aan het Strand der Noof-
der Oceaan zig onthoudt, zeer Weinig bekend
aan onze Landsgenooten.
(Ü
O ) Aardworm, die drievoudig agt er waards ge- VI.
doornd is Akdejel.
* I IV.
Dit zyn de gewoone Aardwormen, die Tan stuk! *
de Italiaanen ,Lumbrici, van de Spanjaarden .e
Lombrizes, én yan de Franfchen Vers de Terre Terrestm-
genoemd, worden. Men geeft ’er in ’t Hoog- pier*
duitsch den naam van Erdworms, in ’tEngelsch
dien van Worms of the Earth, eh in onze Taal dien , „
van Pieren o f Aardwormen, ja dikwils maar
énkel dien van Wyrmen aan. W y noemenze ook
fomtyds wel Regenwormen, om dat zy in Re-
genagtig Weer meest gezien worden, en als*
dan uit de Aarde kruipen. De kleinere worden
van de Sweeden Metmatsk, de grootere
Daggmatska geheten. Zie hier wat ’er Lm-
NiEüs van zegt.
» Z y woonen in de Aarde,, die z y voor * Cetykdf
„ het Water doordringbaar maaken: z y ver-Kts
„ teeren de Kiempjes * der Planten, en komen
,, des nagts uit den Grond, om te paaren.
jj Men kanze verdryvèn met Roet o f Wyn.
„ Z y worden uitgegraven van de Coati-Mon-
de, van de Mollen, Egeltjes, Hoenderen
, ,
fU Lumineus trifariam retrorfum aculeatus. Syst. Nat. x ir .
Gen. 277. Sp. i . Lumbricus terrestris. AiDR. In f 69 3.
®.HF.D. Exp. Quart. T. IS. f. I. Lumbricus terrestris minor
rubicundus. SLOAN. Jam. u . p. Ig9. Lumbricus terrestris
minor. R a j . Inf. *. ,
33. Lumbricus major. R a j , In f 1. ■ ' .
(, C. Lumbricus intestinorum teres.*RAj Inf. 2. Lumbricus
humanus. Va l l ijn , Nat. x. x . 3,
I. DSSL. x x v . Stu k .