VI.
A ftierl,
XXIV.
H oofds
t u k .
Kieuwen'
Getlel.
door voor het Gezigt der Visfchen, ja van
de Visfcheren ze lfs, verbergen kan. Men zal
het naauwlyks by de Gal vergelyken, wanneer
men aanmerkt, dat het geene bitterheid
ter wereldfheeft: maar, dat de Indiaanen hier
van hunne Inkt bereiden o f bereid hebben,
oordeelde Sw am m e r d am niet ongeloofbaar;
dewyl het Vogt uitdroogende tot brokjes
wierdt en dus dé fehoonfte zwarte Verwe
gaf. Evenwel weet men, dat de Chineefche
Inkt, hedendaags, van allerley Kleuren wordt
gemaakt.
Die Autheur verzekert, dat de Z e e -K a t ,
zo wel als de Visfchen, met een Kieuwen-
Geftel is voorzien. Het Lighaam van dit
Schepzel, naamelyk, is in een Zak beflooten,
welke aan hetzelve een vrye beweeging toelaat,
en van boven een aanmerkelyke gaaping
heeft, vertoonende zig als een Handfchoen
om den Arm. Deezen Zak open fnydende,
ziet men aan ’tL y f , van onderen, wederzyds,
een langwerpig graauwagtig Deel, dat met
witte Vaten fierlyk doorweven is. Door hunne
Spongieusheid fchynen deeze Deelen Long-
agtig te zy n , en komen, zo hy zig verbeeldt,
met de Kieuwen der Visfchen, die roodagtig
Bloed hebben, en deswegen rood zyn , in
hunne werking overeen, Meer dah veertig
V erdeelingen van Vaten heeft hy aan de ééAe
zyde van één deezer Kieuwen geteld. Zy
zyn door een Vliezigen Band famengeheche
én worden door fterke Spieren bewoogen.
XXIV
Het Hart van de Z e e -K a t , zegt die naauw- hoofd
keurige Waarneemer, is , tegen de manier van stuk.
zeer veele Dieren , in de Buik geplaatst. H e tHart*
heeft eene langwerpig driehoekige figuur, en
de Kleur van een Spier,- waar uit het meeste
Bloed getrokken is. Van buiten is het taa-
melyk effen en glad , doch van binnen Ve*
zelagtig, en, gelykerwys het Hart der Men-
fchen, als met Vleezigé Kolommetjes bezet.
Men vindt ’er maar ééne Holligheid in, doch
het heeft twee Ooren, die zeer groot z y n ,
en in de Kieuwen uitloopen. Men kan dan
niet twyfelen, o f daar wordt, door hetzelve,
ook zekere Omloop der Vogten veroirzaakt;
te minder, dewyl aan dit Hart ook een Vat
gehecht is, dat hy de Groote Slagader tytelt,
die Takken afgeeft naar dat Ingewand, het
welke Leveragtig i s , en dan met zynen Stam
voortgaat naar de Herfenen, die, als gezegd
Is , in de K o p , tusfchen de Gogen, huisvesten.
Zelfs heeft hy aan de zyden van het Hart twee
Vaten ontdekt', welke misfchien wel terugvoerende
Aderen konden zyn.
Zou ook de Zee- Kat geene Herfenen heb- Gc-v
ben, daar het Geftel van haar G e z iat, wat Zer“uv
het Zintuig aanbelangt, niet minder volmaakt
is , dan in de groote Dieren. Hy vertoont
hoe de Gezigtzenuwen van de Herfenen, die
naar twee Bolletjes gelyken, afkomen, en zig
A a 4 over
I, P f.f i ,, XIV, Stuk.