vi. A fdeel,
XIV.
Hoofds
t u k .
Voortteeling.
ken geenszins hun Leeven o f beweeging. Legi;
men dezelven op Slyk, onder Water, dan kruipen
z y daar in, en groeijen wederom Takkig,
Knohbelig, o f op andere wyzen, tot volkomen
Dieren.
„ Ik heb voorheen gezegd, (vervolgt h y ,)
, , dat deeze Diertjes zig flerk voortplanten.
„ Zulks maak ik daar uit op, dat ik , in ééne
, , Maand, ten minde tot drie en vier verfchil-
, , lende maaien Jongen in myne Glazen aange-
„ getroifen heb; waar door dan waarlyk het
, , getal van deeze Diertjes z ig , van tyd tot
„ tyd, ongemeen vermeerderd moet hebben.
, , D o c h , o f derzelver Voortteeling door
„ Eijertjes, dan door levendige Diertjes, ge-
„ fchiede, kan ik niet bepaalen; dewyl ik ,
, , onder ’t aan Hukken fnyden van dezelven,
„ noch het eene, noch het andere, heb kun-
, , nen waarneemen.
,, Dit weet Jk, dat deeze Waterdiertjes,
„ gelykerwys de Watervlooijen, des Nagts,
, , wanneer het Water koud wordt, weinig
„ boven de Slyk in ’t Water komen, zynde
9, als dan gemeenlyk t ’eenemaal daar in ver-
„ borgen: maar by D a g , en als het Water
„ warmer wordt, firekken zy zig byna geheel
„ in de hoogte uit, en vei langen zig alsdan
,, tot twee, drie en vier Diimen. Eindelyk
, , heb ik ook opgemerkt, dat een vry groote
„ trap van Koude, zelfs, hun niet doodlyk
j , zy . Eenigen hunner zyn in myn Kamer
• ,, meermeermaalen
bevrooren geweest, doch, zo VI.
’ ’ dra ik het Water in ’t Glas ontdooijen lie t, A™fyL*
„ kwamen zy uit de eenigermaate bevroo- üoofd-
, , ren Slyk weder te voorfchyn, en lagen daar stuk.
„ op een tyd lang als dood, in een opgerold
,, postuur” .
Dat eenigen van die Wormen, welken men
zo dikwils in de Ingewanden en Lever van
Menfchen en Vee aantreft, oirfpronkelyk zouden
zyn van deeze Water - Aaltjes, o f Slangetjes
, hoe menze dan wil noemen, gelyk Sch a e f -
FEr vermoedt, is , wegens de ongelykheid van
Geflalte, ten -hoogden onwaarfchynlyk.
R oe sel hadt de Proef, van het aan Hukken
fnyden, in ’t werk geHeld op zyne Wacer-
Slangetjes met een uitgeHoken Tongetje, o f
Voeler, zo men het noemen wil: want eenig
blyk van Tongagtige werking kon hy aan dit
Deel niet befpeuren. Zulks ,'gelukte hem niet
op deeze, maar wel op twee andere Soorten
van Water - Slangetjes, die een zodanig Hoorntje
niet hebben (*_). Ik moet bekennen, dat
dezelven veel meer naar die van S c h a e f f e r ,
welken ik befchreeven heb, gelyken, dan de
anderen, die L in n ^eu s aangehaald heeft, en
’t ware beter geweest, het Kenmerk van de
uitgeHoken Tong agter weg te laaten. On-
dertusfehen heeft T r em b l e y de zynen ook
dus
(*) Infekten . Uelustiging. UI. DEEL , bl, 5« I . PI, X C II .
XCIII.