VI.
A f d e e l .
X.
H oofd»
STUK.
den Heer Martin waargenomen. Het L y f
was w it, van grootte als een Rystkoorntje,
van boven t’eenemaal gedekt zynde met fpitfe
zagte Tepeltjes; van onderen vlak: van voo-
ren vier groote Hoorntjes hebbende.
Ongelyk grooter fchynt de hier aangehaaldc
Ongefchaalde Zee - Slak van den Heer B a s t e r
te zyn , die zeer affchuwlyk was wegens de
zagte Pennen, waar mede zy het L y f bedekt
hadt, van een agtfte tot een zesde Duims lang.
Het Dier is , in zyn geheel, wel drie Duimen
lang afgebeeld, en hadt een wonderly-
ken Bek, zonder kenbaare Oogen. De veelheid
van Eijeren, die hetzelve in de maand-
Maart legt, was verbaazende
O f dit nu het Schepzel z y , dat de Heer
Linnjeus mooglyk eerder agt tot hét volgende
Geflagt der Zee-Slakken te behooren; o f
de gedagte kleine van Martin, dan o f dee-'
ze voor Jongen daar van. te houden z y n , weet
ik niet. En wegens de Kleur, en wegens de
grootte, zou dat fterk getepelde Zee-Slakje,
-waar van thans de afbeelding in het Eerfte
Deel der Verhandelingen van het Zeeuwsch
Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfin-
gen, gegeven wordt, nader fchynen te gely-
ken naar dat van Martin , indien hetzelve
niet
Suee. 2093. Doris Spinis mollibus hirfuta. BAsteR. Opusc« I,
p. S i. T. 10. f. 1.
(* ) Natuurkind. Uitfpanningen, I. Df e l * bladz. 93«
ie l ■ r