VI.
A f d e e l .
XII.
H oofd»
s t u k .
„ in tweeën gedeeld. Aan deeze Krop o f
,, Maag volgt een andere, welke den dienst
„ verrigt van de Maag der Vogelen. Haar
,, Vliezen zyn dik, en bezet met twaalf Stee-
„ nen o f Hoornagtige Hukken, van eene hel-
,, der geele Kleur en zo doorfchynende als
,, fyne geele Barnfteen: zy loopen in punten
j , uit als die van een Diamant, en zitten met
,, haar grondfteun in de Wanden van de Maag,
„ gelykerwys een Diamant in zyn Kasje; an>
„ deren zyn van verfchillende grootte en fi-
„ guur; doch altemaal zyn z y , met elkander,
, , zeer bekwaam, om de Kruiden, daar het
„ Dier op aast, te vermaal en ( * ) , waar in
j,, zy .door de werking van de Spieragtige
„M a a g , en door de Zandkorrels, die ’er
„ tevens in zyn , niet weinig geholpen wor-
, , den ; zo dat alles door wryving in een
,, Vogt overgaat, ’t welk dan pasfeert in een
„ derde Maag, welke gedekt is met Cen Pur-
5) perkleurig Lighaam, dat naar het Klierag-
„ tige van de Lever gelykt, en van dergely-
„ ke zelfftandigheid is. Deeze Pens o f der-
„ de Maag, loopt uit in een lange Buis, welke
(#) Dit maakzel van de Tweede Maag heeft een groote
overeenkomst, niet het gene door B o h a d s c h in de Zee-
Longen ontdekt werdt, doch andere byzonderheden maaken
dit Dier daar van verfchillende. In de laatstgemelde Zee<
Slak Ar%o, hadt zyn Ed., om dat hem ’er maar eene gebragt
werdt, de gefteldheid der Ingewanden, noeh de Levenstna*
manier, niet kunnen ontdekken.
ke dat Lighaam omringt. Het is vol van VI.
„ een wit V o g t, gelyk Chyl, en gaat zig in 'J S f *
„ een andere bewaarplaats ontlasten, aan de H o o fd »
5 zyde van welke eene geelagtige Klier is, d k STUK*
naar het Alvlees zweemt” .
Van deeze laatfte Klier en het gedagte Pur-
peragtige Lighaam, zegt P e y s so n e l , gaan
twee Buizen a f ; de eerfte w i t , en met Chyl
gevuld, waar van het overblyfzel als Drek
wordt uitgeworpen; de andere donker paarsch
loopt naar een Lighaam, gelyk het Darm-
fcheil, ’t welk geplaatst is buiten de gemee-
ne holligheid der Ingewanden, o f Buik van
het D ie r , welke hy dus befchryft.
„ Deeze gemeene holligheid is zeer groot, De Buik.
9, beginnende aan den Kop en eindigende aan
„ de Staart van den Visch. Z y is fomtyds
,, gevuld met eên geelagtig Water, en wordt
,, gevormd door het Vleezig Lighaam van
„ het D ie r , dat alleenlyk een Vlies is , uit
„ Vezelen beflaande, die alshands door elkander
„ geweven zyn. Aan den top is zy open, al-
„ waar de Werktuigen zyn geplaatst, die het
„ Purper-Vogt bevatten” .
„ Daar is een openiog op de Rug van het De Be-
„ Dier, alwaar het Kanaal, met een roodag»^nïfir'5
„ tig Vogt gevuld, zyn uitgang heeft, bren-PurPer
„ gende hetzelve in een gefranjed Lighaam V°St*
„ als een Darmfcheil. Hier wordt dat Pur-
» per-Vogt tot volmaaktheid gebragt, en gaat
„ vervolgens naar een langen Z a k , leggende
O 3 „ on-
1« De e l , x iv . stuk .