VI.
A f d e e l .
XXIV.
HOOFDSTÜÉ.
Rug leen Bèenagtige Schülp, die men in de
Winkelen Os Sepia, doch: in ’t gemeen Zee.
Schuim noemt. Dit bedekt de geheele Rug
en in hetzelve hebben de Spieren van dit Dier
haare inplanting, zegt Swammerdam,, die aan»
merktj dat hetzelve, versch van de Zee-Kat
gekomen, reeds zo droog is , dat het op ’t
Water d ry ft, : en dus in menigte aan onze
Stranden, zo wel als elders, opgeworpea
wordt. Men weet dat het van onderen, onder
de Beenige Schulp, naamelyk, als uit Plaatjes
famengefteld is , die de dikke-zelfftandigheid
van dit Been zo . voos maaken , dat men t
z e lv e , des wegen, Zee - Schuim genoemd heeft.
Het is van eene fterk Zuurbreckende hoedanigheid,
en wordt derhalve, inwendig, fom-
tyds tegen ’t Graveel en dergelyke Ongemakken,
met niet minder vrugt dan de Kreefts-
Oogen, Schelvisbeentjes, en anderen van dien
aart, voorgefchreeven. Uitwendig is het een
voornaam Ingrediënt van de Tandpoeijers en
komt ook in de drooge Oogmiddelen , die
men tot wegneeming van Vlakken op het
Hoornvlies blaast. De Goud- en Zilverfme-
den bedienen zig veel van het Zee-Schuim,
om ’er Vormen van te maaken tot het gieten
van Lepels, Vorken, Ringen, enz. Het laat
z ig , naamelyk, in de vooze zelfftandigheid
het Model indrukken van iets dat men gieten
w il, ’t welk ten dien einde tusfehen twee Hukken
Zee-Schuim bekneepen wordt, enz.
(3) Zee-
( h ) Zee-Kat, die het L y f platagtig heeft en VI. \O J AFDPEti gejlaart, met twee breede Vlerken. XXIV**
H oofd-
Deeze verfchilt van de gewoone Zee -Kat , stuU*
doordien het Vlies aan de zyden , van de
Staart niet geheel aan boven to e , maar flegtsMutdd-
ter halver langte van het Lighaam ftrekt, pl.*cxi*
zegt LiNNipus. De kleine Loligo, van Ron* ^ ' 3*
deletics wordt, door hem, daar toe betrokken.
Ik heb ’er een van rykelyk een Voet
lang, in welke het Vlies juist omtrent tot
aan het midden des Lighaams ftrekt, en die
dus als een middelflag fchynt te z y n , tusfehen
de voorgaande en volgende Soort Dezelve
is van onze Stranden afkomftig Het
fchynt deeze te z y n , welke de Heer Pon-
ïo p p id an s , als aan de Kust van Noorwegen
voorkomende, befchryft, en daar van de nevensgaande
Afbeelding g e e ft , die, wy van
hem ontleend hebben. Het wordt ’e r , zegt
hy , Splitte, Blecksprutte en van eenigen de Zee•
Vlieg genoemd. Hy heeft ’er een in Wyn-
geest bewaard, van ongevaar anderhalf Vierendeel
Elle o f iets langer, en rykelyk twee
Vingeren d ik ; zynde deeze nog vermoedelyk
een Jonge; alzo hem gezegd w;erdt, dat z y
veel grooter voorkwamen. Hy hadt ’er z e lf
een gehad, die gedroogd zynde een E lle lang was.
Het
(3) Sepia Corpore depresfo Caudato, andpiti. Syst, Nat,
XII. Loligo parva. R o n d e l . Pits. 55S.