y j, dige oppervlakte van liet Lighaam, maar dat
A f d e e l , z y meer overeenkomen met de Aardwormen (* ),
H oofd en> hoewel ze^cre beurtlingfe beweegin-
s t u k . gen maaken, die met eene Ademhaaling overeenkomstig
fchynen, heeft men ’er doch geen
Longen , Kieuwen , o f eenige Werktuigen
daar toe dienstig, in waargenomen.
Taaiheid Volgens L em er y zyn de Bloedzuigers van
Tan L?ven'beiderley Kunne, gelyk eenige andere Wormen.
Sommigen willen ook, dat zy levendige
Jongen voortbrengen. Men kanze ver-
feheide Maanden, zonder blykbaar Voedzel,
in Water levendig houden, doch zy kunnen
de Aarde niet wel misfenj ’t zy dat zy zig
ten deele daar mede voeden, o f dat zulks hun
gelegenheid geeft om de Huid van Slyruigheden
te zuiveren. Het verwonderlykste is ,
dat z y , overdwars doorgefneeden zynde, niettemin
nog verfcheide Weeken, ja Maanden
blyven leeven , en niet ophouden de ftukken
te beweegen. D i l l e n iu s merkt, als iets by-
zonders, aan, dat een Bloedzuiger, in ftukken
gefneeden zynde , zig in ’ t Water beweegt,
en dat deszelfs Wonde zig fluit: alleen
met dit v e r fch il, dat het agterfte deel
niet zo lang in Leven b ly ft , als het voorfte:
want
(*) Morand is van een ander en tegenftrydig denkbeeld, ’t welk men , gelyk in ÏHist. Naturelle in Octavo , letterlyk
gevolgd heeft in 't Woordenbeek van BomaRE. Dort. 1767*
p. 1*4,
ft 1 want van deeze laatsten heeft hy ’er meer VI. dan v y f Maanden gehouden ; daar het onderfte Fy jjEL*
deel, ’t welk langer was, dood en verrot g e -H q o fd-
vonden wsrdt, ten einde van v y f WeekenSTüK*
tyds (*_). Hy oordeelt ook, dat men de Bloed-'
zuigers veeleer onder de Dieren van beider-
_ley Leven tellen moest, dan onder de Water-
Idieren; alzo zy lang kunnen leeven buiten ’t
Water.
Wanneer dit Dier gelegenheid heeft om He;Bloedig
zyne voornaame eigenfehap, van Bloedzui-zulgeni
I1 gen, werkftellig te maaken, zo zet het zig
eerst op de Huid van een Menfch o f Dier
fchrsp, op zyne Staart, met den Buik los en
vry : dan voegt het ’er de driehoekige ope-
ning van zynen. Mond aan, waar in de drie
Punten o f fnydende Tanien vervat zy n , welken
het zo diep inbrengt, dat men het naauw-
lyks daar a f kan trekken. Indien het D ie r ,
« e v e n w e l, met geweld daar afgerubt wordt,
I zo l^at het dikwils de Tanden in de Huid zit-
I ten, het welke niet minder Ontfteeking maakt,
I t als een Splinter , en .dan befchuldigt men , I fomtyds, het Dier van Venynigheid, zonder
reden. Zo lang zy in ’t Water zyn , is de
| Beet van een Bloedzuiger van zo veel be-
• lang, noch zo Pynlyk niet, hoewel ’er het
I Bloed rykplyker uitloopt. Groote Bloedvaten
wor-
(*) Cu! Cauda pr&ct/d est, meritUr. Zegt evenwel HEIS»
| TER, C.h I. C e e lir.. xEdiv .n osvtiusikhn. a. p, 44.},