VI. worden ’er nooit door ge - opend, offchoon
AFvfiEL fommigen zig dit verbeelden: wantfomwylen
IIooFo- loopt het Bloed zes Uuren , ja zelfs een Et*
s t u k . maal lang, vooral in laauw W a te r , en wanneer
de Beenen warm zyn. Men verhaalt
ook , dat Menfchen , die des nagts in een I
Waterkom o f V y v e r, met Bloedzuigers voor* I
z ien , gevallen waren, des morgens geheel I
van Bloed ontledigd dood gevonden werden. I
Een Bloedzuiger zwelt fchrikkelyk u i t , I
door het Bloed dat hy inzwelgt: zodanig dat I
een Dier , ’t welk te vooren niet meer dan I
een half Vierendeel Loots' woog, de zwaarte I
krygt van een Loot en daar boven. * Wan- I
neer z y , met een Geneeskundig oogmerk aan* I
gevoegd zynde, vol gezoopen z y n , en men I
begeert, dat zy nog meer zuigen, fnydt men
het endje van de Staart a f, aan zulk een Dier,
en dan geeft het uitloopen van ’t Bloed hetzelve
gelegenheid om voort te gaan met zuigen.
W il men ze doen ophouden, kan ’er
een weinig Zouts op geltrooid worden, welks
prikkeling niet minder, fchadelyk is voor de
Bloedzuigers dan voor de Slakken en Wormen.
De Geest van Hertshoorn benadeelt
hun niet minder; gelyk ook Asch, Potasch, I
Geest van Vitriool, Wynfteen- Olie o f Loog, I
Peper en zuure Vogten. De Visfchen en Vo* I
gelen doen hun den Oorlog aan, zo wel als de I
Aaien, Prikken, Zee - Zwaluwen p f Meeuwen I
en andere R iv ie r - o f Water -Dieren. I
’t is
ft' ’t Is niet ownooglyk , dat de Ouden van VI.
ftdeeze Infekten de manier van Aderlaaten ge AFy j ? u
ftleerd hebben: want het is bekend dat de Paar- hoofd-
ftden in ’t Voorjaar loopende in onder Wa- s t u k .
■ ter Baande Velden, aan Rivieren o f Meiren, Ge,KUlk’
«aldaar fomtyds van die groote Bloedzuigers
jfean de Beenen krygen, welke hun zulk een
'Irykelyke Bloedftorting veroirzaaken, dat zy
Her gezonder en vlugger door worden. On-
idertusfchen is ’t zonderling, dat H ip po c r a -
te s niet van dit hulpmiddel gefproken heeft,
fen C aïlius A u r e l iaNus zegt ’er niets van in
Jjde Uittrekzels, door hem gemaakt van de
■ Wyrken der genen, door wien de Geneeskun-
|d e geoeffend is, van Hippocrates tot aan T h e -
I mison , wiens Leerlingen dikwils gebruik maak-
jftten van Bloedzuigers : ja fomtyds werden door
«faun zelfs Koppen gezet op de plaats der
ftWonde, om nog meer Bloeds uit te haaien.
■ De Ondervinding zal waarfehynlyk de nut-
fttigheid van dit Middel hebben aangetoond.
In de befchouwing der byzondere Soorten Nadedig-
Bzullen wy zien, welke het z y n , die dus tot heid*
Been nuttig gebruik kunnen dienen; doch, ten
fiopzigt van de Bloedzuigers in ’t algemeen,
«moeten wy hier nog agt geeven op de nadee-
i le n , die zy aan Menfchen en Beesten te weeg
I brengen. Den genen , die zig in Wateren
baaden, waar in zodanige Dieren zy n , gaan
Jdezelven dikwils aan de Beenen zitten, en
I zuigen het Bloed daar uit. Men zegt zelfs
dat
!« B f.e l . XIV. Stu k ,