VI;
A f d e e l .
XIII.
H oofdstuk
«
Bs Lu£t-
feiaas.
ze byzonderheid merkt G u n n eru s aan, dat,
als men,'in een leevend Dier, aan de Borftels
der Pooten van ééne Zyde trekt, die der tegenover
Zyde daar door ook worden aangedaan,
zonder dat men eenige beweeging in de
overigen, aan die zelfde Z y d e , waarneemt.
Hart en Bloedvaten, welken Sw am m e r d am ,
als zeer duidelyk in deeze Schep ze Is voorkomende,
befchryft, hadt h y , fchóon met veel
naarfligheid naar dezelven zoekende, daar
niet in kunnen vinden. R em evenwel heeft
een hoog Purperkleurig Buisje1, als uit een
Reeks van Harten beftaande, in zyne Zee-
Rups o f Zee - Egel befchreeven en afge-
beeld ( * ) .
W y hebben, in ’t begin, reeds een woord
gemeld van een zonderlinge eigenfchap, die
dé Zee-Rups heeft, om welke zy ook Pbyfahis
genoemd zal zyn ; te weeten, van zig geweldig
te kunnen opblaazen. De Werktuigen ,
daar to e , komen, als men het Vel van de
Rug behendig doorfnydt, in ’t Gezigt. „ Men
5, ziet als dan een afgezonderde Holligheid o f
„ Lugtblaas, benevens een menigte van fyne,
, , langwerpige, gladde Plaatjes, die, op twee
„ tegenover elkander ftaande ryën, van bo-
„ ven tot onderen, als Schubben, in de lang-
„ te overdwars, op elkander zittén. D é langs
t e van twee zulke Plaatjes overtreft de
„ breed-
.(*) Opustul. Pars, III. p. a79* Tal». XXV. fig. s .
D E Z E É'-R Ü t> s E N. 21?
„ breedte van de Rug; zo dat niet. alleen de VI.
„ rand van het eene Plaatje, in de langte van Ax i n L‘
„ het Lighaam, den rand van het andere be- H o o fd -
„ dékt, maar dat zy even zo ook in de breed-STUK*
„ te over elkander heen leggen. Deeze Plaat-
,, jes zyn onder de Huid v r y , als onder een
„ Gewelf , geplaatst, en .geenszins aan de
,, Huid vast. Z y hebben ook onder elkan-
„ der, noch met de daar onder leggende Dee-
„ len des Lighaams, eenige de minfte aan-
„ hechting, uitgenomen aan de uiterfle fmalle
, , Spits o f Kant, waar mede zy aan de bei-
„ de zyden des Lighaams, naby de plaats,
,, alwaar de Pooten z itten , vast gemaakt z y n :
hoewel haare Wortels niet in de R u g , maar
„ veeleer, gelyk ik yoorheenen reeds geméld
„ heb, in de onderfte en hier boven gedagte
, , Holligheid gaan” .
D e Heer B a s t e r zegt, ten deezen opzigte',
alleenlyk, dat de Z ee -M uis „ (h e t Vél op de
Rug, ’t wélk taay als Zeemleer is , overlangs
doorfnyden.de,) zig met Schubben vertoont,,
die als zagt Kraakbeen zyh , en ’de grootte van
een Dubbeltje hebben (* ) . Sw am m e r d am , -
die een. .zeer fraaije Afbeelding van dit Geftel
gegeven heeft C f ) , merkt aan, dat het Kieuwen
( * ) Natuurkind. UUfpanmngen, II. Deel. bladz. 6%
( t ) B o l d e r Natuur. Tab, X,Tig. i s . Kalm zo naauw-
keurig zyn de Afbeeldingen vau den Heer Pa l la s , Misc Z i d
Tab. vil.
P 2
I. De e l . x iv . Stu k .