VI. waren inderdaad Hoorn - o f Voeleragtig. Deè-
A fd k e l . z e laatften ha(iden de langte van een half, de
H o o fd - dikte yan een vierde Duims; ftaande een half
stuk. ]3U}m van elkander. Niet ver van dezelven
Honden twee kleine Oogjes, als boven op den
Kop. Het Dier hadt een platagtig ronden
Hals, van ruim een Duim lan g, aan welks
regter zyde een Vlies gehecht w a s , dik en
Vleezig zyn de, waar mede het geheele L y f
als met een Rok o f Mantel omkleed werdt,
bedekkende ten deele een foort van Schild,
op de Rug leggende, aan welks agter-end de
Afgangs - opening was, d ie , met en benevens
een gedeelte der Longen , door het eerstge*
melde Vlies, een weinig'op te ligten, zeer dui-
delyk, als in onze Figuur, van hem ontleend,
zig vertoonen. ’t Gedagte Schild heeft in \
midden een ronde Opening, van welke zig als
Straalen naar den omtrek uitfpreiden, die
bruin* en witagtig z y n , hebbende het Schild
z e lf de Kleur van hèt geheele Dier. Tus-
fchen de Blaadjes, ‘ uit welken het beftaat,
zyn bolletjes, naauwlyks zo groot als Geerst-
koorntjes, bevat, die, wanneer het Dier getergd
wordt, een Melkagtig Vogt uicgeeven.
^ In een Beurs, van het binnenfte Blaadje ge*
maakt, is een Schulpagtig Beentje begreepen,
waar door de Rug van het Schepzel, gely-
kerwys de Zeekat, befchut wordt.
Teeidee. De deelen der Voortteeling en de zonder-
Ien* linge manier der Hermaphrodietifche Bevrug*
. ting
tjng zyn naauwkeurig door den Heer Bp- VL
HADsci-i in deeze Slakken ontdekt en in P la a t"
gebragt. Z y hebben aan de regterzyde van Ho o fd -
den Hals, by de Lip van den Bek , die z ig STüK'
niet dan van onderen vertoont, een Gaatje, ’t
welk in onze Figuur ook zigtbaar is , en van
het welke een Sleuf agterwaards loopt * die
aan de opening van de Scheede der Lyfmoe-
der eindigt. Wanneer het Ruggefchild fterk
opgeligt wordt, kan men die Lighaamsdeelen
door het Ruggevlies heen , zo wel als het
Gëdarmte en een Klieragtig Venynbeursje
daar nevens geplaatst, befchouwen; ’t welk
wederom, uitwendig, een kleine Opening
heeft. Het Gaatje, aan den Hals* geeft, zegt
h y , in de ritzigheid o f voor de dood van het
D ie r , een aanmerkelyke Schaft uit.
Van onderen vertoont zig , als gezegd is a De Bek.
dé Bek .als een langwerpige Spleet, onder
de eerstgedagte ftompe Hoornen, die flegüs
een uitbreiding .van de Vleezige Lip zyn.
Voorts is de Buik geheelenal bruinagtig w it,
en , gelykerwys in de naakte Aardilakken ,
overlangs geftreept. Men vindtze fomtyds
verder dan de Rug uitgeftrekt, even als de
Staart der Slakken. De geheele Huid van het
Dier is uit dikke witte Vezelen, Ne tswyze,
te famen gevlochten, bevattende tusfehen de
Vezelen een helder Zoutagtig V o g t, ’o wrelk
door infnyding daar uit vloeit, o f ook, door
drukking, aan alle kanten uitzypelt j zodanige
N dat^
J. Dïk l . xiv. Stuk.