V t deeze'n Mond loopt naar ieder Lob een Ka*
XXVIL* naa^ Doorgang, die naar ’t End naauwer
h o o f d - wordt. Volgens de Afbeeldingen van den
st u k . H eer B a s t e r , evenwel, fchynen die Beentjes
niet altoos zeer fcherp te zy n , en ook
niet veel naar Tanden te gelyken (*>
He Ar- De Armen, welke L inckius Lobi> en onze
Vrind Punten noemt, in die van onze Stranden
openfhydende, zo ziet men in ’t midden
een Eeen, 't welk een gedeelte uitmaakt van
het Geraamte der Zee-Sterren. Dit is uit
een ongelooflyke menigte van Wervelbeen*
dertjes famengefteld, waar van ’er de Heer
B a s t e r honderdtwintig telde in een Arm der
Vyfhoeken. Voorts vondt zyn Ed. in zodanig
een Arm, nevens het Been de Darmen en
dcT Eijerftokken, gelyk die beiden door hem
in Plaat gebragt zyn en duidelyk vertoond.
HaVnSt:g Het Dons aan de onderzyde, o f aan die
pons.0 Zyde daar de Mond der Zee-Sterren is , ’t
welk de Noorfche Bisfchop by Pluis vergee
t , heeft onze Vrind bevonden te beftaan
uit een menigte van Snuitjes, die op eiken
Arm in vier ryën gefchaard zyn , zo dat ’er
vyftienhonderd zyn aan het geheele Dier. Z y
hebben Ringetjes als de Lugtpyp, waar door
zy zig kunnen uitrekken en wederom als tot
niet inkrimpen. Z y dienen het Schepzel to e
Poot-
ATatuurkundigé UitfpdnHm^en I. DTEL. XII. Plaat.
Pootjes om zig als door middel van oneindi* VI.
ge Zuigertjes vast te houden, en tot het vat- Vi!**
ten van zyne Prooy. Ook zullen z y , niet h o o f d -
onwaarfchynlyk, tot Werktuigen (trekken stu k .
van ’t Gevoel o f ook van andere Zintuigen.
Voor het overige heeft een oflgemeene verfchei-
Verfcheidenheid plaats onder de Schepzelenheidt
van dit Geflagt. Men vindt ’er die, te regt,
den naam verdienen van V y f hoeken, om dat
zy gantsch ondiep ingefneeden z y n , gelyk de
Vierde Afbeelding op onzeCXIII. Plaat. Mtn
vindt ’er dieper en in veel meer dan v y f
Straalen gefpleeten; gelyk Fig. 5, Plaat CX II.
Anderen hebben een Lighaam, dat van de
Armen als afgefcheiden i s ; gelyk de middel-
(te Figuur op de eerstgemelde Plaat, en wier
Armen niet gefpleeten z y n ; waar van het te gendeel
z i g , aldaar, inzFig. i , openbaart.
Ook zyn de Armen in veelen met Baardjes
op de kanten, doch in fommigen ongebaard.
In de meesten zyn dezelven regelmaatig uit-,
■ ge (trekt, naar alle zyden, en gelyk van lang-
t e ; doch fommigen hebben die zeer zonderling,
als Fig. a. aanwyst, vyelke fomtyds zulk
een Vertooning maaken, dat menze Komee-
ten noemt.
De Kenmerken van het Geflagt der Zee- Kenmer.
Sterren, volgens L innjeus, zyn; een platagtig ken.
Lighaam, dat een Lederagtige Korst h e e ft,
die met Voelertjes gedoomd is: den Mond, in
’t middelpunt, vyfkleppig hebbende*
E e 4