VI.
A f d e e l .
XSgï.
Hoofds
t u k .
‘Zee-Zhr..
Naam.
een en roeit zo voort, doch ft erft, zo dra by
uit het Water komt, en trekt dan de Pooten
krom naar den Mond toe , in die Geftalte,
gelyk wy dezelven gewoonlyk befchouwen ,
o f gelyk dezelve in F ig . i , op Plaat X L
van Seba verbeeldt wordt, welke byzonder
naar de Groenlandfchen o f Noordfchen gd-
lykt.
B e fcb ry v in g va n , t Geflagt der Zee * Egelen ,
anders ook voel, en gemeen lyk, genaamd Zee - Ap*
pelen.
f~\p het allerlaatfte van den Rang der Mol-
^ lusca, heeft L inn/eus de Z ee -E celën
geplaatst. Aldrovandus hadt reeds gehoord
dat de Nederlanders ’er deezen naam aan gaven,
en dat de Duitfchers dezelven Meer-
Igel noemden. Gemeenlyk, echter, inzonderheid
wanneer de Pennen ’er a f zyn , noemt
menze thans Zee - Appelen, en anders ook wel
Zee-Appelen met Pennen; ’t welk rüim zü
eigen is, dan Zee -E g el, omdat mènVisfchen
heeft van dien naam, welke altoos gepend
zyn , gelyk de Land-Egelen: doch Zee - Ap.
pelen komen ’er ook vo o r, die tot de Plant»
dieren o f zelfs tot de Schelpdieren behooren:
wes»