rjp O B E S C H R Ï V I N . G V A N
VI. de roode eetbaar, doch de bleeke bitter zyn.
Afdeel/ y oaj zaamer dan de Schulpvisfqhen werden
£ Zy 'g e o o rd e e ld , ja van fommigen voor een
S-oa. Medicyn gehouden. Aan de Franfche Kust
in de Oceaan, kwamen ’er veelen voor, doch
de besten in de Middellandfche Zee.
W y hebben gezien, dat de Heer Bohadsch
den naam van Tetbyum t o e - eigent aan de Zee.
Scheeden; waar in zyn Ed.
meent te volgen , zo wel als den Heer
l S I os, die echter in de Ze,de üngaave
van het Samenftel der Natuur, zo we. a
in de Tiende, niet dan van de Tttf®
en in de laatstgemelde ’e r , behalve het Diei,
dat wy de Zee - Long genoemd hebben, ook
de eerfte Soort van dit Geflagt onder begrypt.
Kenmer- De Kenmerken beftaan in een Lighaam dat
ken. vl.y langwerpig, Vleezig, zonderPooten,
hebbende aan ’t end een Rolrond Snuitje, onder
de uitgefpannen L ip , en twee Gaten aan
de fliökerzyde van den Hals.
In dit Geflagt komen thans twee Soorten
Scorten.
voor, als volgt.
( i> Zee-Haas, die de Lip. rondo» met Haakt*
Tettys jes beeft*
Leporina.
Gehaaudê. t dg Z e e . j j aas, Lepus marinus, eigentlyk
( i ) Tétbys L a b r o c ilia tQ . t - S Vs t - N a t ’ X 1 I ‘ G ®n ’T ^
L e p u s M a r in u s m a jo r . C o l u m n . Mquat. 17. • 2 •
r is M a r in i te r t ia fp e c ie s . Rojjdeu Piscium. 526.
Jyk voor een Dier z y , hebben de Ouden niet V j .
beflist. Plinius ze gt, dat dezelve niets naar ^VIL*
de Haazen gelykende heeft, dan de. Kleur al- Hoofe-
leën. Zulks echter fchynt, zo wel als de on- stuk.
gemeene Venynigheid, om welke de Zee-Haas
berugt was, meer toepasfelyk te zyn op de
twee eerfte Soorten van Rondeletius, dan
op deeze, welke, volgens Linnaius , de der*
de moet zyn van dien Autheur, waar van de
bovenfte en onderfte zyde door hem vertoond
wordt (*).
„ Van onderen vertoont z ig , in ’t midden,
,, de Mond, waar boven het Dier een Ey-
,, vormige Kap heeft, gelyk de Zee-Katten,
„ die aan den rand gekarteld is. Onder den
„ Bek legt een dun Vleezig Vlies , welks
, , rand een zwarte Franje heeft. Op de
„ Keel volgt de Maag, waar van een Darm
„ afkomt , die als de Klauwieren van de
„ Wyngaard is gekruld. In f t: midden heeft
„ het Dier eene vooze zelfftandigheid, wel*
5 ke een bruin Vogt bevat: zynde anders
„ het geheele L y f , als Kryftal o f L il, door-
,, fchynende. Men vangtze zelden, en naauw-
lyks ooit dan in de grootfte Hitte, wan-
„ neer
(* ) Men kan die Afbeeldingen vinden by Aü&BWifeWJ
uit wiens Werk ik de befchryving ontleen, De Melkbus,
pag. 7. N. 17. Ook fchynt de Figuur van de Tetbys, Syit.
Nat. Ed. VI. Tab, VI. N. 3 , hier toe te behooren; doch
L in n eu s hadt het Dier niet gezien.
T 2
I; Deel. XIV. Stok*