VI.
Afdeel
IV.
Hoofd
S T U K .
Zn-Zani-
Worm.
„ komen in de Zee veel Wormagtige Dieren
5, voor, die men tot dit Geflagt moet thuis
brengen” . Zyn Ed. E e lt, als zodanigen,
tweederlei Spuitwormpjes voor, die onder de
bepaalingen van de Lumbrici niet vallen; zo
min als dat Schepzel, ’t welk hy omftandig
befchryft en afbeeldt, onder den naam van
L u ’nbricus Echiurus. Hetzelve, naamelyk,
zynde een Z e e -W o rm , die zeer menigvuldig
aan het Hollandfche Strand voorkomt, behoort
niet in die Rang der Dieren van deeze
Klasfe, wiens algemeene Kenmerken zyn , een
Lighaam te hebben zonder Ledemaaten , alzoo
deeze Z e e -W o rm , volgens zyn eigen afbeelding
en befchryving, aan’t voor- end een Lapje
als een Tong en twee Haakjes heeft, zynde
ook aan ’t agter-end voorzien met vry groote
en blykbaare Stekels, waar van hy den naam
zal hebben.
- Deeze Wormen, die van de Visfchers,
„ ( z e g t de Heer Pallas , ) ' fomwylen, als
” hun Sprot ontbreekt, opgezogt worden om
Kabbeljaauw aan den Hoek te vangen, ver-
■ ■ fchuilen zig in het Zand der Ze e , en wör*
” hen, voorn aamelyk in de Winter-Maanden,
, , menigvuldig, van allerlei grootte, door de
Golven aan ’t Strand gefmeeten. Ik heb ’er
„ fomtyds ontelbaare gevonden , die op den
, , Oever, geduurende den Vloed, zig in het
l l Zand verborgen hadden. Dan kan men fom*
3 migen met de voorlte Punt half begraven
vinvinden,
doch de meesten, met het andere VI. ^
j , end neder waards geftrekt, komen naauw- j^EL‘
lyks met de Punt buiten ’t Zand: weshalve Hoofb-
», het geloofbaar i s , dat z y in het Zand: zig $rxj]^arj_
omkeeren. Als het Water afloopt bewee- mm. '
3, gen zy zig niet en bieden, wanneer menze
„ tragt uit het Zand te haaien, dikwils eeh
„ grooten tegenftand, doordieh zy binnen de
3, Buis, waar in zy vervat zyn , opzwellen.
3, Ook , naakt enverflapt op den Oever leggeo-
,3 de, trekken zy zig, indien menze behandelt,
„ gewoonlyk famen en worden, doch langzaa-
3, mer, hard; dan blyven z y eenigen tyd in die
„ Staat; maar, in Z e e -Wate r gedaan zynde,
, , rekken zy zig aanftonds u it, en kunnen eeni-
, , ge Dagen levendig bewaard worden, fchoon
i,, het Water begint te bederven- In Zoet
3, Water fterven z y , gelyk alle Zee - Schepze-
, , len, Aanftonds, en dood zynde zwellen z y
, , mismaakt op, barstende van z e lf o f door
, , een ligte aanraaking met uitftorting der In-
3, gewanden en een leelyken Stank als van
, , rottend Vleesch. In heet Water fterven
„ zy fchielyk, dikwils tot barstens toe famen-
;, getrokken en met alle de Prikkels Uitgeftö-
3, ken. Langzaamer en minder gekrompen,
,, maar met ingetrokken Stekels, fterven zy in
3, een Geestig Vogt” .
De mëesten, die gewoonlyk op den Oevér
voorkomen, voegt hy ’er b y , ontbeeren het
gezegde Tongetje, dat z y door de beweeging
E der