VI.
A f d e e l *
XXVI.
H o o fd stuk.
Polypus,
Voorttee.
ling.
Plautus levert een zeer kragtige Zinfpreuk,
de vasthoudendheid betreffende (* j. Voorts
heeft die Eigenfchap ’t z y waar o f valsch,
aan deeze Dieren toegefchreeven; dat zy zelfs,
by g eval, hunne Armen afknaagen enop-ee-
ten, aanleiding gegeven tot verfcheide Spreekwoorden
, die in het befpottelyke vallen. Dus
zegt A l c ^ us by A t h e n ^e u s , ik weet my zei-
ven op, gelyk de Polypus ( f ) . Ten opzigt van
een arm Mensch wordt, door H e s y c h iu s en
anderen, Zinnebeeldig gezegd; dat by.,, ge ly-
kervoys de Polypusfen,zyn eigen Lighaam knaagt (
Omtrent dit laatfte erkent men w e l, dat zy
dikwils met geknotte Armen o f Pooten voorkomen
, doch ’t is bedenkelyk, o f die niet
veeleer door hunne Vyanden, welke zy vee-
len hebben, gelyk de Zee-Aaien, Kreeften,
Krabben en dergelyke Schaaldieren, afgeknee-
pen o f afgebeeten worden.
A r i s t o t e l e s verzekert, dat ’er Mannetjes
en Wy fje s onder deeze Dieren zyn. Hy heeft
zelfs de Teeldeelen willen aanwyzen; doch
’ t is twyfelagtig, welken h y , daar in, van
de Weeklyvige Dieren bedoele. Na dat hy
van de manier, op welke de Zee-Katten haar
Inkt uitwerpen , en wat hards ieder derzelven
(* ) istos novi Polypos, qu ï, ubi quid tctigerint, tenent.
In Aulularia,
( f ) Edo meiplum ut Polypus. ' e Su OfiuvToidsjriXvarss»
CD Inftar Polypodis ipfe feipfum corrodens.
ven op de Rug heeft, gefproken en gezegd
hadt, „ de Polypus heeft niets zodanigs,
, , dat hard is o f vast van ze lf Handigheid,
, , aan zyn L y f ” : zo laat hy ’er op volgen.
„ De Wyfjes verfchillen van de Mannetjes,
„ doordien in het Mannetje die doorgang ,
„ onder de Keel leggende , van het Agter-
,, brein loopt naar het \laagfte van de Geut,
, , en dat gene, waar hy eindigt, gelykt naar
,, een Tepel. In ’ t W y fje is dat dubbeld,
,, en boven aan geplaatst” . Veelen getuigen
dat z y , in de kraam moetende, zig twee
Maanden lang verfchuilen in een Nest, ’t
welk z y van kleine Hoorntjes en Schulpen
zig als een Harnas om het L y f maaken. Z y
paaren in de Winter, en baaren in het Voorjaar,
zegt gedagte Philofoof, van wien aan
de Polypusfen en Zee-Katten eenerley manier
van Paaring toegefchreeven wordt. Hy
zegt, dat het valsch is , dat z y met de Armen
elkander bevrugten zouden, gelyk de
Visfchers zig verbeelden. R o n d e l e t iu s uit
A r i s t o t e l e s verftaan hebbende, hoe z y met
eenen Arm , die naar een Mannelyk Lid gelyk
t, volgens fommiger Gevoelen zouden paaren.
Laat daar op volgen. „ Dat dit Her-
„ fenfchimmen zyn, leert ons de Ontleed-
„ kunde. By het openen van verfcheide Po-
„ lypusfen", heb ik nooit gezien dat.de Nap-
>i ies grooter waren aan den eenen Arm
, , dan aan den anderen, uitgenomen de eer-
Aa
VI.
A f d e e l .
XXIV.
H o o fdstuk.
Polypus,