VI.
A f d e e l .
V.
H o o fd .
*t u é .
Lever-
Warm.
70 B e s c h r y v i n g V A N
aan het end, welk men volgens zyn Ed. den
Kop kan noemen, en de Afgangs - opening taa-
melyk ver daar van afftandig z y (*).• Zulks
fcheen eenigermaate uit de opgegevene Kenmerken
van dit Geflagt van landwormen- te
moeten volgen ( f ) : doch het Vertoog van
den Regensburgfchen Pastoor Schaeffer, die
deeze Wormen zeer uitvoerig befchreeven
heeft, bevestigt het voorig denkbeeld.
Deeze Autheur merkt aan, dat Gesnerus ,
A ldrovandüs, Johnston en anderen, van
deeze Wormen reeds gewag gemaakt, doch
dat fommigen, gelyk Derham en KrAtzen-
sTEiN, dezelven ten qnregte met de Kauwoerd-
wormen, zogenaamd, verward hebben. Schaa?
pen - Levers, die nog warm waren, in laauw
Water gelegd hebbende, en het Water eeni-
gen tyd laauw houdende, hadt hy gelegenheid,
om deeze Wormen loevend te onderzoeken,
en dus zag h y , hoe -zy zig willekeurig uitrekten
en famentrokken , verkortten en vergrootten,
verdikten en verdunden, fmal en
breed maakten, zig naar den eenen en anderen
kant, agter- en voorwaards, beweegen
konden: waar uit het ontwyfelbaar bleek, dat
zy
f* ) Verhandeling over de Platte Leverwormen van het Vee.
Agter het II Stu k van de Nieuwe Wyze van Landbeuwén.
Arnst. 1765, blaclz 31+, enz.
fff) Ook zegt LlNN/ItUS thans : in latere inferiore , ufo Corpus
esar ctatur verjus Os , alter Rerus est.
zv leevende Schepzels en geen Vliesjes [of Vel* VI.
L A fdeel» letjes waren. •
Zy hadden een beweeglyk Halsje, dat in ’t Hoofd-
algemeen zeer fmal was, doch zig uitrekken
kon tot ongevaar een derde deel der langte worm.
van den geheelen Worm. Het liep Kegel-
vormig- verfmallende in een ftompe Punt uit, daante.
alwaar het een zeer zigtbaare Opening hadt,
die rond en met een fyn , fmal, ringvormig
Randje omgeven was. Hier door gaf de Worm
dikwils, onder’t kruipen, inzonderheid wanneer
men hem aanraakte o f drukte, een zwart-
agtig o f Koffybruin Vogt uit, dat volkomen
geleek naar de Gal, die men in de Galbuizen
hadt aangetroffen. Onder dit Halsje, vlak op
’t midden van de Rug, vertoonde z ig , ook
voor het bloote O o g , een witte Vlak. Het
L y f , met dit Halsje vereenigd, van vooren
breed, liep agterwaards allengs fmaller, en
eindigde in een rondagtige Punt. Het vertoonde
z ig , op ’t eerfte aanzien, geheel plat,
doch, by naauwkeurige befchouwing bleek,
dat het in ’t midden eenige dikte had. Het
was oogfchynlyk met zekere Adertjes doorweven,
die haare afkomst van twee Stammen
hadden, welke zig overlangs en van vooren
agterwaards uitftrekten , zynde fommigen
blaatiw, anderen geelagtig. Dit alles vertoonde
z ig , wanneer de Worm op zyn Buik
lag.
Leggende den Worm op zyn eRu g,zovon dt
E 4 hy