III.
H oofds
t u k .
Ronde
Worm.
Menfchen- ö f Kinderen*Worm noetnt j in t L r*
tyn Lumbricus humanus o f enkel Lumbricus, hoewel
’er een groot verfchil tusfchen denzelven
en de Pieren of Aardwormen aangemerkt wordt
te zyn , die echter fomtyds ook in de Darmen
huisvesten. Ik heb over dit onderfcheid een
o-eheel Vertoog opgefteld, en in de Uitgezog-
te Verhandelingen aan ’t licht gegeven ( * ) , b y
gelegenheid van een zonderling Verfchynzel,
’t welk federt ook van anderen waargenomen is,
in de Menfchen- Wormen.
L innjEüs hadt aangemerkt, dat deeze Dieren
het L y f aan ieder end fpits hebben als een
E l s ; anderen geevenze aan beide enden een
fcherpe Punt ( f ) * a^es bevreemt ^en
Friefchen Doktor Phelsum, die, geen vyand
zynde van ongegronde berispingen , zelfs
tot de ftoutheid komt, van onbefchroomd te
zeggen, dat het my behaagd heeft myne Afbeelding
op Pl . X X X V , Fig. 1. in de gedagte
Verhandelingen , in navolging van andere Fi-
guuren en [volgens] de Woorden van T yson af
te teekenen (§).
Om te toonen, tot hoe verre hy hier in gedwaald
h e e ft , zo dient, dat ik gedagten
Worm in een Fleschje met Koornbrandewyn
ge-
(*) Uitgezogte Verhandelingen. V. DEEL , bladz. a.07, enz'*
( I ) Vermis ab utroque extremo miicronatus. vAN Doever
e n . Diff. ?• 1».
($) Over de Wormen, als boven, bladz, 10a. Aant.
gedaan en opgehangen hebbende in een be- VI,
kwaame plaatzing: dat zelve Fleschje, zo toe- A f d e e l .
gedaan als het afgebeeld is , overgaf aan den H oofd-
veele Jaaren herwaards beroemden Konstplaat- STUj c*
fnyder j. C. Philips , onder wiens beftuur al- pvorm.
Ie de Plaaten der Uitgezogte Verhandelingen,
zo wel als, die van deeze Natuurlyke Historie,
vervaardigd zyn. Door hem is hetzelve ten
naauwkeurigfte afgetekend, zonder dat ik , in
die Figuur te maaken, eenigzins de hand gehad,
o f daaromtrent eenige onderrigting gegeven
heb : waaruit dan blykt, dat gedagte Frie-
fche Doktor hierin drievoudig misgetast heeft,
en , wat de fcherpheid der enden aanbelangt,
zou ik hem nog tegenwoordig andere Men-
fchèn-Wormen kunnen toonen, waarin dezelve
niet minder plaats heeft.
Dat Voorwerp, naamelyk, afgetekend zyn-
de, nam ik het uit het Fleschje, en opende den
Worm zorgvuldig; waardoor my toen bleek
en ik aan anderen bewees, dat die byhangzels
geen jonge Wormen waren ,voor welken menze
hadt aangezien. De Heer Phelsum moet
naauwkeurig van de zaak onderrigt zyn ge -
weest, wanneer hy z e g t , dat dezelven door een
Geneesmeefter deezer Eeuw, op ’£ eerjle aanm
zien}voor jongeWomen gehouden zyn geworden (*').
(*) Dezelfde over de Wormen , bladz. 144. Ik had op de
door hem aangehaalde Bladzyde maar gezegd , , , Dewyl het
, , fommigen voorkwam als o f het jonge Wormen waren,
e 3