AfdeÉ ” neer a^es> tot aan dcn bodem der Z e e , in
XVII. J’ beweegmg komt. De Reuk is zeer onaan-
Hoofd» 3, genaam en baart walging. Deeze derde
STÜK* »3 Soort fchynt Bêllonius voor de gewoone
„ Zee-Haas te hebben opgegeven, welke hy
, , zegt de Kleur van de Landhaazen naar te
„ aapen , hebbende niettemin het Lighaam
, , doorfchynendej niet grooter dan een Gan-
, , z e r i-E y , ’t welk z y , naar welgevallen, her
, , en derwaards overbrengt” . ‘
Het overige, dat my dubbelzinnig voorkomt,
benevens het gene Rondeletius en
anderen van de Venynigheid deezer Dieren,
en van de Geneesmiddelen daartegen, fchry-
ven, zal ik, niet weetende op welke Soort
dat eigentlyk toepasfelyk z y , overftappen.
Om de Haairen aan het Lighaam, hier o f daar,
te doen uitvallen, is het Sap, dat door ver*
fmelting uit deeze Dieren voortkomt, aange-
preezen géweest, en eene dergelyke eigenfchap
bevondt de Heer Bohadsch, gelyk wy gezien
hebben, in de Zee-Longen.
n. T O2) Zee-Haas, die'de Lip gekarteld heeft.
Fzmbrza.
'Gekartel*
de. ^ Gedagte Heer geeft ons de befchryving en
s. l ’ de van bem ontleende, doch merkelyk verkleinde
Afbeelding van een Dier, ’r welk hy
de
(z) Tethys Labro crenulato. Syst. Nat. XII. Fimbria. Eo-
HAOSCH» Morin, 54. T. V. Fig. 1 , 2.
de Zee-Haas der Ouden meent te zyn , en VI.
waar aan zyn Ed., wegens den geplooiden Ay y EjjL’
Rand, den naam geeft van Fimbria. Het- hoofd-*
, , zelve onthoudt zig , zegt h y , diep in Z e e ,STUK*
„ en wordt niet dan met heete Zonnefchyn,
,, in de Netten, onder andere Visfchen ge-
„ vangen. Hy meent, dat het fomtyds ook,
„ even als de Zee-Longen, vast kleeve aan
„ Steenen o f aan den Grond der Zee. Het
„ trekt zyn Voedzel, zo veel men, uit het
„ gene in de Maag vervat was, kon opmaa-
„ ken, van verfcheide Soorten van Zee- Wier,
„ doch niet van Schulpjes; als ook in de
„ Maag o f Keel geen Tanden hebbende; om
„ die te verbryzelen. Niemand 'gebruiktze .
,, tot Spys, offchoon ’er de Visfchers geene
„ fchadelyke hoedanigheid aan toefchryven;
,, doch, zo ik uit het maakzel moest oordee-
„ len, zou ik niet fchroomen té verklaaren,
,, dat menze zonder nadeel kon gebruiken.
„ Een Venynblaasje, naamelyk, hebben z y
,, niet, en zulk eene walgelyke Reuk, als in
s, de Z e e -L on gen , wordt ’er geenszins in
„ waargenomen. Doch dat dit Dier moeije-
„ lyk te verteeren z y , wegens zyne Vezel-
„ agtige ftruftuur, wil ik gaarne toeftaan” .
Het Schepzel, dat hem den io Augustus,
in zeer heet Weer, toegebragt werdt, was
zes Duimen lang, en% uitgenomen den rand
van de L ip , geheel Sneeuwwit. De Lip , in
’t voorfte deel van den Kop, was als een ge-
T 3 plooid