VI. Rang der Mollusca, geplaatst worden, eér
A fdeel. tot de Schulpdieren overgaan.
h S ) fö- De Ouden fchreeven ’er zonderlinge Eigen-
stok. fchappen aan toe. Z y waren zo heet van
Jappen. Natuur, dat alles, ’ t welk zy in de Zee aan«
raakten, daar door verfchroeid o f verteerd
werdt. T e verwonderen is ’t , dat A ldro-
yandus en andere Autheuren, het gezegde
van den genen, dien hy Zoögraphus noemt,
>t welke de oude G esnerus fchynt te z y n ,
hoé onverftaanbaar o o k , zonder aanmerking
byna, omhelsd hebben. , , Zo heet , (zeid’
9, die,) is de Natuur van de gene, die, in
de Z e e , Ster geheten wordt, dat alles wat
** si z y heeft ingeriomen, al wordt het ’e r , op
, jftaande vo et, weder uitgehaald, zig twee-
maal gekookt vertoone ( * ) ” . Wat ó f dit
laatfte zeggen wil is duifter, en, wanneer de
'Autheur van ’t Werk de Natura Rerum, ’er
Panis bisc'oiïus, dat is Biskuit o f Tweebak,
döör verhaat,( ten uiterfte belachelyk. Zo
het gene de Zee-Star in gezwolgen hadt, zig
als eenmaal gekookt vertoonde; was dit niet
genoegzaam? C f)
#*) Adeo fervida ejus, quas in Mari Stella vocatur, Natu
ra e st, u t, quiequid fumferit, id , Heet ilHco ab ea ex“^*
hatur, Uf cotium appareat. ALDR. de Infeths, Libr., Vil
cap. 18.
( t ) Op dergelyke wyze redeneert L inckiu S, doch het
fchynt my toé, dat dit tweemal gekookt z° ongeiymd met
Wy
De Ondervinding leert, dat de Zee-Sterfen,
nog frisch uit het Water komende, veilig te XX V I.*
behandelen zy fi, én zónder dat men de Han- H o o fd*
den brandt. Waarfchynlyk hébben derhalve
de Ouden deeze Schepzelen met de Z e e -N e tels
ó f met de Kwallen verward gehad. Wat
derzelvér Verteering aangaat, die moet vry
fterk z y n , alzo zy van Schulpvisfchén lee-
ven. R o n d e l e t iu s , wien men, in deezén ,
geen geloof kan Weigeren, verklaart, dat hy,
een Zee-Ster open fnydende, die niet groo-
ter dan een Voet was, in derzelver Lighaam
v y f Schulpdieren ó f Hóorens gevonden heeft,
waar van drie geheel en twee met de Huisjes
vergruisd waren. Waarom zal men dan ook
niet gelooven, ’t geen B e l lo n iu s z e g t , dat
zy fomtyds geheele Mósfelen opvreeten P Ook
kunnen kleine Zee - Appeltjes, gelyk fommi-
gen uit A r isto te le s bewyzen willen, zeer
wel haar Voedzel zyn.
i v an de Paaring en Voortteeliog der Zee- voomee.
Sterren vindt-men, by de voomaamfte Au- luis*
theuren, dat zonderling is , een diep ftilzwy-
gen. Doktor B a s t e r , hoe vlytig anders en
fcherpziende in het onderzoek a der Zee-
Schepzelen van ons Land, heeft in deeze
niets
ay en dat ’et gezien worde op de Verteering der Spyzen in
Menfchen en Dieren, die, dewyl de Zee-Ster geen blykbaare
Afgangs-opening heeft, als Excrementen weder door den Bek
fchynen uitgeworpen te worden.