VI.
A f d e e l »
XIV.
Hoofds
t u k .
Zeei kiel
ne.
Borjleitjes, enz. T e minder mogt zyn Ed.
dus den Ridder van onnauwkeurigheid be-
fchuldigen; alzo hec Voorwerp , dat hy zelf
befchryft, niet uit Oostindie, maar uit West-
indie, en wel van ’t Eiland Antigua, afkom-
ftig was. Wat zyn Denkbeeld van de Haai-
rige Kwastjes, op vier ryën langs het Lig-
haam geplaatst, aangaat; dat deeze het Dier
onbekwaam zouden maaken, om ergens in te
kruipen, en dat het, bygevolg, vry in de
Zee zou leeven; zulks wordt door de Levensmanier
van andere Zee-Duizendbeenen geheel
om ver geflooten, en het komt geenszins
met het' gene, dat men van de Ambon-
fch e , by Seba, verzekerd vindt, overeen.
De Heer P eyssonel befchryft een West-
indifche Zee - Duizendbeen, waar van zyn Ed.
aanmerkt (*};, dat dezelve naar een Land-
Duizendbeen gelyk t, doch vierkant is , in
plaats van plat. Hy telde aan zodanig eene,
die hem gebragt werdt, tagtig Ringen. Niet-
tegenftaande dit Dier zeer klein , en byna
ongewaarwordelyk was, nam hy een aanmer-
kelyk Verfchynzel daar in waar. Na het ee-
nigen tyd gehouden te hebben, zag hy een
rond Lighaam, van zwartagtig groene Kleur,
daar uit voortkomen, ’t welk een vry groote
£? (*) Obfervations upon the Sea - Scolopendre er Sea • Miltepes.
bv JOHN ANDRfw PllYSSONEL. M. D, F. R . S. Fhiloft
TranfaB. Vol. LI. Part. I. for 1759* f? 35-
te opening hadt, en omringd was met twee VI.
klompen van Darmen, de eene geel-, de an-
dere witagtig van Kleur. Ieder Klomp was hoofd-*
maar een twaalfde Duims dik en liep benedenSTuK*
als een Bandje uit, zynde gevuld met dergely-
ke Sto f, als men in de Darmen der Visfchen
en andere Infekten vindt. , , Dit kan aan Pl i -
„ NiTJs, en andere Natuurbefchryvers, (zegt
„ zyn Ed.) gelegenheid hebben gegeven, om
„ te denken, dat deeze Dieren, zig ze lf ge-
,, vangen vindende, hunne Darmen uitwerpen,
, , om den inhoud van hun Lighaam te verklei-
,, nen”.
Dat deeze uitgedrongen deden weezentlyk
de Maag en ^Darmen van de Zee - Duizendbeen
z y n , fielt zyn Ed. vast; doch de reden
van die werking kon hy niet begrypen; be*
fchryvende de Geftalte als volgt. , , Het
„ Lighaam van dit Dier is vierkant, en aan de
,, vier zyden gewapend met zulke Prikkels,
,, als ik nooit te vooren zag. Dus heeft ieder
„ Ring vier bondeltjes van Prikkels, die op de
„ volgende manier gefchikt waren. Aan het
,, end van eiken Ring, boven het vierkant,
„ pp ieder zyde, zien wy een Klier, naby
„ welke een bondel van Prikkels opryst naar
,, de laager vierkanten. Deeze bondel fchynt
, , den geheelen Ring ce vullen, en denzelven,
, , als ’t ware, af te fcheiden van het mid-
,, delpunt der onderfle z y d e , alwaar een hol-
„ te o f affcheiding i s , die in een regte Lyn
R 3 jj van