VI.
Afdeel.
XXVII.
H o o fd s
t u k .
Eigcnfchappen.
migen die ook van afleiden. Hoe ’t
z y , al wat rondagtig is , en tevens ruig of
ruuw, gelyk Karftengen in de Bol (ter, de Koppen
der Doornen o f Distelen, en z ., voert
van overlang, in ’t Latyn, den naam, die
hier tót een Geflagtnaam der Zee-Appelcn o f
Zee-Egelen is gebruikt.
Wat de hedendaagfche Taaien , van ons
Werëldsdeel, aangaat: de Italiaanen noemen
het Scbepzel, volgens A l d r o v a n d u s , Riccio
o f Rizzo en fommïgen ook Zin o o f Vlncinodi
-Marti terwyl die van Ligurie- hetzelve Zin-
zin' heeten. ; De Spaanfche naam , Erizo ds
Mar, i s , zo wel als de Franfche Qurfins,
buiten twyfel van Erimceus, welken naam
men aan de Land-Egelen geeft, by verbastering
af kom Ai g. In Vrankryk , evenwel,
tioemt menze ook Dulcins, CcJiagpes -de Mei ,
dat is Zee-Karftengen , en in fommige Zee-
plaatfen Herisjbns de Mer ; f§ welk wederom
op Zee-Egels uitkomt: en elders Rascasfes o f
Mifranes. ~By de Engelfchen zyn zy onder
den naam van Seci‘ Urchin o f Sea - Hedgbogg bekend.
Van de naamen, welke fommige Soorten
, ’£ z y in onze o f in andere Taaien, voe-
ren, zal ik ftraks fpreeken. £
De Zee -Egels hebben van Ware Pennen
tweederley gebruik. In de eerfte plaats dienen
dezelven haar, niet onwaarfchynlyk, tot
befehatting voor de aanranding van fommige
Visfchen ; doch wel het voornaam fte fchynt te
te zyn , dat zy door middel van dezdlven. in
*t Water kunnen voortgaan, doende dit dik-
wils zo vlug, dat zy niet gemakkelyk te betrappen
zyn. Men wordtze aan den Oever,
in mopy ftil Weer, dikwils ter diepte van
tien o f twaalf Voeten gewaar, en dan wee»
ten de Visfchers dezelven door list te vangen.
Zy hebben een Yzeren Hand, Schopje
o f drietandige Vork, aan 't end van een langen
Stok, en fteeken dit Werktuig zagtelyk
onder het Dier , ’t welk zy daar mede op en
uit het Water ligten, s hebbende hetzelve zig
inmiddels daar op zo vast gezet met zyne Pennen
, dat het ’er niet alleen niet a f en v a lt, maar'
z e lf s , zonder verlies van eenige Pennen *
naauwlyks af te krygen is. Dus deeden , ten
zynen tyde, volgens B e l lo n iu s , de Visfchers
in de Middellandfche Zee. Hedendaags vangt
menze ook wel met een Spaansch Riet, dat
aan ?t end gefpleeten is, en met een dwars-
Houtje opgefpalkt, ’t welk ’el- uitfpringt, als
men ’er mede by den Zee-Appel komt, die
dus dan bekneld is in de fplyting. Ook kan
menze, met eene fterke Ebbe, dikwils op ’t
Strand met de Handen grypen.
Eene aanmerkelyke Eigenfehap, met die
der Zee-Sterren, voorgemeld, overeenkomende,
heeft in de Zee-Egeleri plaats. A risto^
t e l e s , ten minfte, heeft aangetekend, dar.
haare deelen, wanneer zy aan (tukken gefnceel
en zy n , zig weder famenvoegen tot een ge=
H h heel
ï . DEEL. XIV, STUK,
VI.,
A f d e e l «
XX VII.
H o o f d s
t u k *