VI.
A f d e e l .
XI.
H oofds
t u k .
de Eijertjes, in de Ei j er (lokken, de werking
van het Mannelyk Zaad, ’t zy Stoffeiyk, ’t
z y Werktuiglyk, ’t z y Geestig, door ónmid»
delyke aanraaking o f indringing ontvangen (*).
In dit Schepzel, zegt Bohadsch, worden de
Eijertjes, dat mooglyk aan ’c zelve byzonder
is , door den Zaad-Geest bezwangerd, wan'
neer z y reeds in de Lyfmoeder gedaald
zyn ( t>
, , Deeze viervoudige manier van Voorttee-
„ ling, (vervolgt h y ,) buiten die welke in
,, de Plantdieren waargenomen wordt, komt
„ daar in overeen, dat het Zaad tot bevrug-
, , ting der Eytjes noodig is: maar het wordt
„ niet door eenen zelfden w e g , van de opge-
,, telde Dieren, uitgeworpen. In de meescen
, komt het uit de Schaft, die doch in de
, Zee-Longen niet bekwaam daar toe is,
, gelyk uit haar maakzel blykt. Want hy
„ heeft geen Kanaal o f doorgang, én alleen-
, , lyk een Sleuf o f Gaatje. ---- Men vraagt,
„ hoe dan de Paaring en Bevrugting in dit
„ Schepzel gefchieden kan” ?
Uy heeft daar omtrent een zonderling denkbeeld;
willende dat de Eytjes, door de gedag.
te
( * ) Z i e h e t I . D e e l s I. St u k v an d e e z e N a tu t ir ly k i
H i s to r i e , b la d z . 279 , e n z ; a lw a a r o m ö a h d ig v a n d it O n d e r -
w e r p g e fp r o k e n w o r d t .
m N o s t r a v e r o L e rn a ta , q u o d e i fo r fitan f in g u la r e e s t ,
O v u l a , in TJ ten jm d e la p f a , S p ir itu S em in a li im b i i i t . H e
A ï.lm. M a rk . p. 32.
te Sleuf, uit de Eijerdokken in de Lyfmoeder VI.
overgebragt en vervolgens aldaar bevrugtAn^£L*
worden door het Zaad, ’t welk voortkomt H p o r ó -
uit een Hartvormig Ligbaam, dat S w a m m e r - s t u k .
d a m in de Slakken ook ontdekt, doch des-
zelfs gebruik niet bepaald heeft, wordende
van onzen Waarneemer vooi de "Lcstikclcn ge*
houden, en zeker gekrinkeld Vaatje voor den
Opperbal. Dit laatde zou eigentlyk de overbrenger
zyn van het Mannelyk Zaad, om de
Eytjes, na dat zy door de Sleuf van de
Schaft in de Lyfmoeder gegleeden z y n , te
bevrugten. '
Alle de gedagte Ingewanden zyn in de hol- Het Hart.
ligheid des Buiks geplaatst, doch bovendien heeft
dit Schepzel nog een andere, die niets bevat dan
het Hart en daarom ook veel kleiner is. Het Hart,
naar een Pieramidaale Spier gelykende, ontvangt
een Vaatje zo wel aan zyn breedde als aan zyn
dunde end,hebbende maar eene enkele holligheid,
en gedekt wordende door een Schulpagdg Been,
waar op wy nog een weinig moeten dildaan.
Boven de Longen, die, als gezegd is , uit-^huipag-
wendig zigtbaar zyn , en veel naar Kieuwen
gelyken, komt een hard Deel te voorfchyn,
’ t welk als een Schild is voor het Hart. Men
kan het Blaasagtig Vlies, waar in dit Been be-
greepen is , in onze Afbeelding klaar befchou-
wen. Naar het L y f toe is het hol-, opwaards
verhevenrond, en vertoont zig als eenigc
Dekzeltjes van Zee - Hoor enen. Het heeft,
N 4 in