VI; maaken. De Heer G unnerus was zo geluk-
k’8 §eweest s om verfcheidene daar y an , die
H o o fd -, ten deele in een S c h o l-N e t , niet ver van
st.uk-.; Drontheim, in Noorwegen, gevangen waren,
te bekomen, en daar door werdt hy in Raat gefield
, den Leezer eenige. nieuwe nog onbekende
Waarnecmingen, zo hy z e g t, over ditSchep-
ze l, benevens eenige Aanmerkingen, op het
gene door anderen dien aangaande gefehreeven
is , mede te deelen (*) ; waar van ik het zaa-
kelykfie hier te berde breng. Een onderzoekend
Liefhebber kan hetzelve, met fret gene
door den Heer Baster en anderen over dit
4 .Onderwerp gefehreeven is , vergelykerr.
Gcfiake. De Z e e -M u is , zegt h y , is een Eyvormig
D ie r , fomtyds langer, doch ook korter dan
een Vinger; ook, naar de gefieldheid, fom-
wylen twee Duimen breed o f minder;, van
onderen vlak, met Streepen als Rimpels overdwars;
de Rug verheven hebbende , zo dat
de dikte ongevaar een half Duim bedraagt.
Van vooren heeft z y , behalve eenige kleine
IJaairen, twee Hoorntjes, die w it, teer en
ligt te beweegeh zyn. Jacobaïus Relt dezel-
ven beter voor dan Swammerdam; doch de
-gebreken van de Afbeelding by deezen Heer
zyn niet aan onoplettendheid, maar aan de
onvolkomendheid van zyn Onderwerp toe te
fchry*
(*) Der DrontÊeimifchen Gefellfihaft Schriften. Koppenh.
ani*Leipzig, III. T h e il l , 1767. p. S i , enz.
fchryven. ïk heb dit Dier levendig gehad, en VI.
in Zeewater g e ze t, wanneer het bleek, d a t n i J‘
deeze Hoorntjes weezentlyke Sprieten o f Voe- Hoofd’
Iers zyn. s t u k .
Men vindt ’er geen teken van Kop, Oogen,DeBek.
Oor en o f Neusgaten aan; doch het heeft een
blykbaaren Bek. Deeze is, zo veel zig uitwendig
openbaart, een Snuitje, zo dik als
een Pennefchaft, van buiten w it , van binnen
zwart zynde, en Kraakbeenagtig van zelfflan-
digheid. Het D ie r , levendig zynde, Reekt
dit Snuitje zo v e ru it , dat het de langte heeft,
van de Hoorntjes: ook kan ’t het Snuitje zo
ver intrekken, dat men ’er niets, ja zelfs de
Opening niet van gewaar wordt, en dan zou
men werk hebben, om zelfs het voor - en
agter - end van dit Schepzel te onderfcheiden,
zo .het de gedagte Hoorntjes niet had. Hier
uit is het te 'begrypen, hoe de Geleerde Ja -
cobeus zeggen kan, dat men aan dit Dier
naauwlyks blyk vindt van een Bek: doch
Swammerdam heeft dien redelyk wel- voor-
geReld (*3 -
Aan beide zyden des Lighaams , zelfs aan wratten
den rand der famenvoeging van Rug en Buik
zitten een menigte van Wratten, die byna
Kegelvormig zyn , en aan de Enden Ry ve ,
fcher-
<t) De Heer BA s t e r zegt dien aangaande alleen. De Mond.
-j/m deeze Zee - Muis is onder de Kop, Uitfpann, II. D.
feladz. ós.