VI.
Afdeel. XXVI.
Hoofdstuk.
"Zet-Zon.
een uit de Straat - D a v is , van aanzienlyke
grootte. Z y vallen egter ook in de Spaan-
fche Westindiën, gelyk dat geheel uitgebreide
Voorwerp, op de Negende Plaat van Se-
b a toont, en uit Oostindie. ’t Schynt, derhalve,
dat dit Dier in de Oceaan, over den
geheelen Aardkloot, zig onthoude; doen o f
het meer in ruime diepe Zee , dan aan de
Kusten woone, gelyk de uitdrukking van
L innjeus fchynt te kennen te willen gee-
ven ( * ) , zou ik twyfelagtig Hellen. Het
komt, zegt hy elders , in het diepe van de
Zee van Noorwegen menigvuldig voor ( t >
De Heer Pontoppidans, Bisfchop van Bergen,
fpreekt ’er dus van. ,, Zo wel als de
„ Zee-Sterren vindt men alhier nog een zeld-
„ zaamer Soort, waar van ik drie fluks be-
„ zit. Men noemtze Zee-Zon , doch niet
3i by ons V o lk , ’ alwaar de eigentlyke naam,,
die ik veel werk had op te vraagen, Zee-
, , Navel is ; maar by de Hollanders, die
, , dit Schepzel ift de Westindiën gevonden
„ en ’er den naam van Z e e -Z on aan gege-
„ ven hebben , zo de Heer M arckgraap
„ b erigt, zeggende: Een ander Plantdier
wordt hier gevonden, dat de Stcllci ciTboTBS-
3, cens is van R ondelktius en Gesnerus, „ doch
(*) Habitat in omni Qceano*, imptimis Pelagico. Syst. Nat.
( t) Habitat in profundo Oceani Norvegici, fiequens. Fm n.
Sm. Ed. IU '
„ doch by de Zeelieden gemeenlyk een Zeef y i .
, , Zon heet. Uit het middelpunt, dat de Afdeel*
?, grootte van een Meisfenfche Gros hadt en h ^ofdhol
was, in zyn midden vyfhoekig g e lykSTUK.
„ een Ster, en als met zeer fyne Tandjes
,, bezet, kwamen v y f dikke Takken v o o r t ,
„ die vervolgens, gelykerwys een Boom,
,, zig in veele andere kleinere verfpreidden,
,, welke op veelerley wyze door elkander om-
, , gekruld, allen rond en als Koraalagtig wa-
,, ren; zo dat zy een ronde Schyf formeer-
, , den, van zejfitandigheid broosch, als die
, , der Zee-Sterren.
,, Deeze befchryving fielt den allerwonder-
, , lykften en in Europa zeldzaamften Kruis*
„ visch o f Kreusztroll taamelyk wel v o o r ,
, , die daar in van alle anderen verfchilt, dat
,, zig zyne Takken o f Pooten, aan ’t end,
„ als in Twygen, de Twygen in Takken, an
„ de Takken weder in de allerfynfte ronde
3, Spruitjes uitbreiden. Ieder Spruitje is als een
, , foort van Haairlok gekruld, en tevens vol
, , van kleine Infnydingen, dwars over de
„ Spruitjes o f Draaden heen, die ieder op
, , zig ze lf zeer fraay zyn te befchouwen :
„ maar, wanneer men die menigte van Lok-
, , ken zo ongeregeld onder elkanderen verward
„ z ie t, dan komt het voor, o f dit Dier niet
3, zeer wel de Vertooning maake, van het
„ gene de Poëeten door het vervaarlyke
?, Hoofd vanMedufa aanduiden, welks Haair-
9) Iqfo