VI.
A fd e é l ,
xviii.
HOOFDSTUK.
Priaptts.
„ Het Lighaam, zegt Doktor G a e r tn e r (*)
,, is bedekt met eene donker witte Huid, waar
„ in zig een groote Opening aan het dikfte
„ end vertoont, en aan het andere end zyn
„ v y f kleine Tandjes, die eene holligheid, in
„ derzelver midden geplaatst, omringen. De
„ Oppervlakte van dit Cylindrisch Lighaam
„ is getekend met zes • dubbelde ryën van
,, doorgeboorde Knobbeltjes, welken het
„ D ie r , wanneer zulks de gelegenheid ver»
„ eischt, kan veranderen in Pooten, door ie-
„ der Knobbeltje uit te rekken tot een klein
„ doorfchynend Cylindeitje, welks end, ge-
„ lyk dat der Zuigers van de Polypusfen,
,, aan ieder ding vast kleeft, dat het Dier
„ beet k ryg t, en gevolgelyk aan hetzelve tot
„ een Werktuig dient, niet alleen om zyn
„ Lighaam vast te zetten, maar ook om het
„ vooruit te brengen, door behulp van vee»
j, len van deeze Zuigers, die als zo veele
„ Pooten verftrekken aan het Dier. De Kop,
„ dien h e t, door de gedagte Openingaan het
„ dikfte end, uitgeeft, is Eyrond en fomwy»
„ len half Klootrond van figuur, van binnen
„ geheel hol zynde. Dezelve beftaat uit een
j, donkerbruin, doch byna doorfchynend Vlies,
„ het welke, na het Hoofdje gevormd te
„ hebben, ook de Voelers voortbrengt, wel»
„ ke de Opening aan deszelfs T o p omringen.
» Het
(* ) Phil. Tranf, Vol. LIJ. p. So, 81.
• % , * - f..
D Ê Z t E - B L A A 2 E N. % 32 5
„ Het getal derzelven is agt o f tien; de zelf-
„ Handigheid en Kjeuf even als die van den
, , Kop. Z y zyn verdeeld in verfcheide Tak-
,, leen, daar, zo wel als aan de Hoofdtwy-
, , gen, veel Trosfen van z,eer kleine -Tepelt-
„ jes aan zitten, welke ’er volmaakt den
„ fchyn van Bladerloof aan geeven. De T e -
„ peltjes brengen niet alleen tot de fchoon-
„ heid van de Voelers b y ; dewyl zy bleek
y, geel z y n , met een Glans als van Z ilv e r ;
„«maar zy maaken ook de Voelers dienftiger
„ voor het Dier., dat dus in ftaat gefteld
„ wordt om zeer kleine Infekten daar mede
„ op te vangen, welke deszelfs Natuurlyk
„ Voedzel zyn” .
Ik weet niet hoe alle deeze byzonderheden,
en inzonderneid die verandering van Postuu-
ren, in dit Schepzel kunnen waargenomen zyn
door Doktor Gaertner, ’t welk zyn Ed. o n '
derftelt op den Grond der Zee, ver van Land,
te leeven. Hy hadt hetzelve maar eenmaal
op den Oever, tusfehen Penzance in Corn-
wa-H en Newland, ontmoet, alwaar het door
de Baaren opgefmeeten w a s , in een groote
holle Wortel van de Fitctis palmatus. Dus
heeft hy dan hetzelve denkelyk nooit in dat
postuur aan de Klippen zien hangen, gelyk
het door hem afgebeeld wordt. Mooglyk zal
hier, zo wel als door den Heer Erxis in des»
zelfs Afbeelding van den GroenlandCchen Tros-
Polypus, wel iets uit de Verbeelding by ge-'
X 3 voegd
VI.
A fd e e l .
XVIII.
H o o fds
t u k .
Priapus.