VI.
A fdeel.
VIL
HOOFDSTUK.
bloedzuiger
der
Visfchen.
kundige, naamelyk, heefc gezegd, dat in zekere
Rivier van Libye B d d l c e , dat is Bloedzuigers
, voortkomen van zeven Ellen, welke
doorboorde Kieuwen hebben, waar mede zy
Adem kunnen haaien. Evenwel, getuigt h y ,
wordt dié eigen tl yk de Zee-Blóedzuiger geheten,
waar van hy de afbeelding uit R o n d e le t iu s
inedcdeelt, zynde van grootte als een Vinger
én van geftaite omtrént als de gewoone Bloedzuigers
, doch wat dunner van Hals en dikker
van Staart. Zy leeven in Meiren van" Zeewate
r , en z y n , volgens de afbeelding, fcherp
gedoomd.
Dat Dier, ’t wélk de Heer B a s t e r onder
den naam van Bloedzuiger der Visfchen heeft
afgebeeld en befchreeven, fchynt merkelyk
van den gedagten Zee-Bloedzuiger te ver-
fchillen, doordien het eigenriyk niet gedoomd t
inaar Ringswy'ze mét Knobbels- bezet is. Des*
zelfs voor- en agter-end zyn insgelyks zéér
breed, kunnende het Dier zig daar mede naar
believen vast hechten, gelyk het aan de Vis-
fch en , en inzonderheid aan de Rochen ,
fchynt te doen. De langte m oe t,. volgens
zyn Ed. afbeelding, wel een half Voet z y n ,
en het Diey kan zig nog langer uitrekken. Het
is zekerlyk een geheel andere Soort, dan de
Bloedzuiger der Visfchen van de Zoete Wateren
, waar mede zyn Ed, hetzelve vergelykt.
d e R ü i g b e k k e n . 127
VIII. H O O F D S T U K .
Befchryving van *t Geflagt der Rüigbekken, een
Soort van Slymige Visch-Wormen»
vi.
A fdeel!
VIII.
Hoofdstuk,
■ pvc Grickfche naam Myxine, tot aanduiding Naam,
-®-^van dit Geflagt gebruikt, heeft zyn afleiding
van de* Slymigheid deèzer Wormen;
doch, dewyl hét éen byzónder Kenmerk van
dezelven is , dat zy den Bék met Haairtjes b e zet
hebben, zo heb ik het gevoeglyker geoordeeld
, hun door den naam van Rüigbekken te
onderfcheiden.
De Kenmerken beftaan daar in, dat-zy eenKenma»
Spilrond Lighaam hebben, het wélk van onderen
met éen Vetvin is gekield; den Bek aan
’t end en ruig : twee gevinde Kaaken o f Ny-
pers en veele fcherpe Tanden in de Keel: éen
boven-Tand die enkeld ftaat en fcherp i s :
terwyl “ér de Oogen t’eenemaal aan ontbree-
ken.M
aar ééne enkele Soort is tot nog toe van
dezelven ontdekt, naamelyk,
( i ) Ruigbek, die Slymagtigis. i.
» Myxine .
De blinde Prik o f N egen -Oo g, zegt Ray ,
j§ Vifch-
Wotm,
0 ) Myxine glutinofa. Faun. Suee. 2086, Myxine. Muf.
A i Frid. I. p. 91, T. S, f. 4. KALM. Itin. I. p. 100, 11S.
Myxine glutinofa. AB. Nidros. II. p. 250. T. 3. LampCtrs
«teca Oculis carens. Will. Itbtbyü. 107. Raj. Pist, p. 36,
h D e e l . X I Y . S t u k ,