•VI.
^FDEEL,
V.
H o o fds
t u k .
92 B e s o h r ï v j s g v a n
Soort vindt , Ligula Intestinorum o f de Veter
der Darmen genaamd, die naar een VliesagtL
gen Band o f Riem gelykt, en van zelfitandig-
heid is als de inwendige Rok der dunne Darmen
: doch anderen merken aan, dat deeze
Soort alleen van zyne andere o f tweede Soort
verfchille, door de Leedjes korter te hebben,
en onder de vier Soorten van Lintwormen ,
welken de Hedendaagfchen, in navolging van
L innjEü s, Rellen ( * ) , komt ’er geene voor,
die niet uit Leedje? welke men Kaauwoerd-
Wormen plagt te noemen, ten minste uit menigvuldige
afdeelingen beftaat.
Sommigen hebben den oirfprong der Lintwormen,
in de Menfchen , afgeleid van het veel
eeten
(* ) Cl. LlNNF.ys, in Disfertatione de T&nia , recenfct
quatuor illïus fpecies, 7.eet de Heer van Doeveren , in
zyne Disfertatie de Vermibus Irfttstinalibus. Doktor VAN
Phelsum (Verhand, over de Wormen. Leeuw 1763, bladz.
74.) fielt dit op rekening van de Heeren Lin n .eus en Dubois,
door welken laatsten gezegde Dis/ert. de T&nia te Upfal,
onder de Voorzitting van onzen Ridder, in ’t Jaar 1748, den
9 Mey, aan ’t openbaar Examen is onderworpen. Ik weet
niet o f het ergens blyke, dat LlNNEUs de Opfteller o f Au-
theur is van alle die Dislcrtatiën, in limoen. Acid. voorkomende
en door zyne Leerlingen verdedigd doch dat zyn
Ed. dit Gevoelen omhelsd heeft, blykt uit de Tiende niet
alleen, maar ook uit de Twaalfde en thans laatste Uitgave
van zyn Samenftel der Nutuur, alwaar deeze vier Soorten
van Lintwormen onder den naam van Tm ia , een Geflagt
uitmaaken in de Rang der Zoophytn o f Plan td ie ren , zyn-
de de Vyfde o f laatste Rang van de Klasfe der Vermtt o f
Wormen: alwaar ik van de Lintwormen, die in Menfchen
voorkomen, nader zal fpreeken.
d e B a n d w o r m e 9 5
eeten van zodanige Visfehen , als natuurlyk
dikwils bezet zyn met de gemelde Bandwor-
men, gelyk Forellen, Zeelt en Grundelingen. Hó o fd-
Dit zou niet onwaarfchynlyk voorkomen, in -STÜK»
dien men denken mogt, dat zy van Kaauwoerd-
Wormen afkomstig waren, o f liever van zo-
danigen als de Leverwormen zyn der Schaapen.
99
5,
99
99
99
99
99
99
99
99
99
99
99
99
99
99
99
99
99
99
99
Deeze Bandworm, in zyn eigen Element
zeer dikwils in de Beeken waargenomen ,
nevens de Steènen, hebbende het L y f ovaal
en naauwlyks grooter dan een Meloen - zaadje.
In de Stekelbaarfen is hy gemeen, wier
Maag hy dikwils opvult, tot de grootte van
Kaauwoerd - Zaad aangroeijende. In het K abinet
dér Akademie - Tuin wordt *er een bewaard
, die voor twee Jaaren uit een Braa-
fem gehaald is , zynde byna een Elle lang:
want, daar by genoegzaam Voedzel vin d t,
gelyk in de Darmbuis der Dieren, groeit hy
tot eene verbaazende grootte aan. Op dat
men, derhalve, hem niet met den Lintworm
verwarre, waar van h y , door geenszins in
Leedjes verdeeld te zyn o f met Gewrichten
voorzien, gemakkelyk te onderfcheiden ïs ,
en ook een weinig vetter van zelfstandigheid:
zo zie hier de befchryving van zyne
Geftalte” .
Het
(*) Amcen. Ac ai. II. D'isf. de Tctnia. p. 7 1 , 72.
1
VI.
A fd e eD.
V.