„ andere Dieren, jsïg Wormagtig omkrom*
,, mend en beweegend V a t; het welk men
„ naauwlyks dan voor de Maag en het Ge-
„ darmte kan aanzien. Aan beide zyden van
„ dit voornaame Kanaal, leggen een paar
5, roode half doorlchynende Vaten, die door
„ het geheele L y f nederwaards zig in zekere
,, Ringen verwyden en famentrekken, en, door
,, welken het inwendige roode Sap van den
,, eenen Ring langzaamer hand naar den an-
„ deren, en wel in het eene Vat, zo ’t fchynt,
„ nederwaards gedreeven, in het andere op-
waards weder terug gevoerd wordt. De
,, dubbelde Buizen zyn veelligt niets anders
„ dan het Hart van deeze kleine Aaltjes: doch
j, de twee overige kleine roodagtige Vaten
„ kunnen, ‘ naar alle vermoeden, zodanigen
,, zyn , waar in allerley tot het Leven van dee-
ze Diertjes noodige Sappen toebereid en af*
„ gefcheiden worden” .
„ De boven befchreeven Borfteltjes zullen
„ waarfchynlyk aan deeze Diertjes dienen ,
, , om zig in de Slyk en in de diepte, o f in
„ zekere beftendige plaatzing, naar hun wel-
„ gevallen, te houden. E n , aangezien hun
„ voorfte deel, o f de Kop , daar toe gemaakt
a, is , om meest in de S ly k , en het agterftedeel,
„ o f de Staart, om buiten de Slyk Reeds in ’t
Water zig te bevinden, zo moesten aan het
,, voorfte deel ook de Haairtjes overvloediger
„ zy n , ennaaragteren toe langs hoe meer afnee-
„ men” . Waar
Waar op deeze Aaltjes aazen, en hoe zy
hun Voedzel inneemen, heeft Sch a e f f er niet x iV ,
kunnen ontdekken. Ook hadt hy aan den Kop Hoofd-
seen Mond - opening kunnen befpeuren; doch STtrK*.
verbeeldt z ig , dat z y op dergelyke manier
van de Slyk o f Slibberige Modder leeven,
als de Aardwormen van Aarde,. Want het is
zeker, dat zy uit het, Staart-end een zwarte
Vuiligheid o f Drek uitwerpen. Ook werdt
dit zyn vermoeden, doordien zy zo dikwils
van Gaatjes veranderen, en op een nieuwe
plaats met den Kop in de Slyk kruipen, niet
weinig bekragtigd. R oesel heeft ook het
Voedzel van de zynen niet kunnen ontdekken;
doch merkt aan, dat z y zig gemeenlyk
onder aan het Kroos onthouden, en dat men
dikwils twee van die Wormpjes aan elkander
vindt hangen, en wel zodanig, dat het
agter-end van de eene diep in het voor-end
van de andere fteekt. Van geen van beiden
wordt men in de Water-Aaltjes van S ci-ia e f -
f e r iets gewaar; hoewel doch deeze laatfte
’er gevonden heeft, wien op de helft des Lig»
haatns anderen aangegroeid waren, zo dat z y ,
gelyk eenige Polypen, twee Lyven en twee
Staarten hadden.
Dit laatfte was aan eene byzondere Proef-
neeming op -deeze Diertjes toe te fchryven,
waar door de Pastoor bevondt, dat zy met
de Polypen veel overeenkomst hebben. Als
menze in ftukken fnydt, zo verliezen die Stuk-
Q» 5 ken