VI.
A f d e e l ,
XXIV.
H o o fd .
STUK.
Pokypus»
Eijeren.
360 B E S C H R Y V I N G v a n
„ fte en grootfte Soort van Polypusfcn,
, waar in gy geen twee Napjes aan eenen
,, Arm, maar aan vier Armen de grootften
„ van allen bevinden zult te zyn: het welk
in de andere Soorten .geenszins plaats heeft.
Indien het Zaad door deeze werdc uitgela-
, ten, dan zou het noodzaaklyk z y n , dat
, eenige doorgang uit de inwendige deelen
derwaards ftrekte: dat ook het W y f je , door
5, dien zelfden doorgang , het Schot ontving
en de Eijeren uitwierp: doch dat zulks
5, niet gefchieden kan getuigen alle de genen,
3, die de Polypusfen gezien hebben, en de
plaatzing der Eijeren, in het on der fte van
, ’t Agterlyf, bewyst noodzaakelyk, dat de
Eijeren ergens anders dan door het Napje
van den Arm worden uitgeloosd. Daar
’ ’ omtrent fchynt my het Gevoelen der ge-
9 nen echt te zy n , die verzekeren, dat zy
,1 door het Pypje baaren” . Dit zelfde is
ook het Denkbeeld geweest van A r i s t o t e -
lf s, die, van alle Weeklyvige Dieren fpiee*
kende, ze gt: ,, zy baaren door dat gedeeke
„ van het Lighaanr, ft welk men het Pypje
„ noemt” .
A t h e n j e u s , deezen Philofoof volgende,
ze g t, dat zy de Eijeren, door het P yp je j
T roswyze uitwerpen. P l i n i u s wil, dat zy
het door den Bek o f Smoel doen, en vérgc*
lykt de Eijeren by de Bloemen van den witten
Popelier. Hier uit is ft dan waaffchynlyk
BE Z E E-K A T T E N. 367
ly k , dat z y eenigermaate naar de Eijertros- VL
fen van de Zee-Katten gelyken zullen. Z y
zouden van de Ouden uitgebroed worden, enH o o fd-
niet uitkomen voor den vyftigften dag, na d e STUJï»
Eijerlegging. W a t hier van z y ; dat zy fterk ily?ut'
vermenigvuldigen, wordt in ’t algemeen erkend.
F n , hoewel de deelen van een Poly-
pus, dien men in ftukken gefneeden heeft,
nog lang in 5t Leven blyven , zo wordt nog-
thans getuigd, dat zy fchielyk uitteeren. ver-
fmelten , en verre van twee Jaaren, gelyk
A RisTOTELEs verhaalt, naauwlyks twee Maanden
leeven. Dit laatfte zal zekerlyk van een
Polypus, die zyne volle grootte reeds bereikt
en dus voortgeteeld heeft, te verftaan
zyn.
. CO Z e e -K a t, die het L y f zonder Staart en ir.
gerand heeft, met twee Voelers. Gewrane1*
Zee - Kat,
Hier méde wordt de gewoone Zee-Kat bedoeld,
die in ’t Latyn den naam voert van
Sepia, welke van een Grieksch woord, dat -
rotten, verrotten, betekent, afkomftig is. De
reden hier van kan z y n , dat het Dier zo
fchielyk rot, o f dat het een rottig Vogt uitwerpt*
(2} Sepia Corpore ecaudato 'marginato, Tentaculis duobiis.'
Muf. Frid. I. p, 93, Faun. Suee. 1:06. Sepia. ^tm. Acad.
I. p. 325- GESN. Aq. 851. ALDRov, Exfmg. 44. SELL. Aquat.
336, Rond. Aq. i. p, 498. Ol e a r . Muf. 97. T . 97. Sepia,
SEB. Muf, III. T. 3. f. I------ 4.