VI*
A f d e e l ,
XVI.
H oofdstuk
,
jj in kan fteeken. Daar komen ook niet zel-
}i den de Ingewanden van het Dier, o f iets
j, dat naar een Maag gelykt, uit te voor-
, , fchyn. Men kan niet twyfelen, o f de Mond
j, ze lf moet hier te zoeken zyn: ja , de ge-
„ dagte Heer Stroem heeft my berigt, dat
„ hy gezien hadt, hoe van het Dier, door
, , deeze Opening, een Zee-Duizendbeen in~
, , gezoogen werdt#
Het Schepzel is fomwylen wel drie Vinger-
breedten lang, en dus hooger dan breed, doch het
trekt z ig , zo hy aanmerkt, fomtyds zodanig
in, dat het naar een Poejerdoos gelykt, of
beüuit zyne Voelers byna altemaal als in een
Z ak , die van onderen breed en van boven
fmal is , hebben eenen gekartelden Rand. De
Kleur is in het leevende Dier roodagtig, doch
wordt na de dood bleek. Hy hadt niet waargenomen,
dat het brandde, o f eenige onaan-
genaame aandoening op de Hand maakte ?
wanneer men ’t kwam aan te raaken. Ook
hadt zyn Ed. ’e r , zo lang het leefde en
versch was, geen kwaade Reuk in ontdekt.
De gemelde Doktor Gaertner d ie , ten
ppzigt van de Stekeligheid, nagenoeg het
welfde bevonden hadt, merkt aan, dat ’er van
de Zee-Netelen twee Klasfen zyn. Die van
de eerfte kunnen, getergd zynde, haare Voeders
niet intrekken, daar die van de andere
Klasfe dezelven, in dat geval, t’eenemaal als
in een Zak verbergen. T o t deeze laatfte Klasfe
fe behoort derhalve deeze onze tweede Soort, VI.
maar tot de eerfte fchynt de volgende te be- XVI>*
hooren. Hoofdstuk.
(3) Zee - N e te l, die byna Rolrond is, ge-
Jlreept en glad, met een gedoomde Top. Katten.
Hier toe wordt die betrokken, welke de
Heer Baster Actinia met overlangs hopende Rim~
pels en dikke Snuiten noemt. Het fchynt die
der eerfte Klasfe, zo even gemeld, te z y n ,
van den Heer G aertner, die de zyn e, we lke
in ’t Water haare Kroon wel een handbreed
uitfpant, aldus b e fch ry ft^ n ’er een fierlyke afbeelding
van geeft, welke wy op ’t midden van
onze C IX . Plaat vertoonen.
, , Het Lighaam van dit Schepzel is van Kleur pl. cix.
„ bleek Kastanje-bruin, en op ’t Gevoel vol- J ,a*
komen glad, hoewel het overlangs een menigte
van Groeven heeft, die dik wils in
drie kleinere verdeeld zyn, en doorloopen
, in den getanden Rand, welke den boven-
, , ften omtrek van het Lighaam, effen onder
*„ de inplanting der Voeleren, omringt. Dee-
„ ze Voelers, van de Schyf der Polypus af«
„ komende, zyn , naar den Ouderdom van
„ het Dier, tusfchen de honderdtwintig en
„ twee-
(3) Aciinia fubcylindrica ftriata Isvis , Glande muricadt.
Syst. Hat. XII. Aftinia rugis longitudinalibus, Proboscidi-
bijs longis crasfis. Baster Sub/. 3, p, 120, T , 13. f, ï .
S 4
I , De e l , XIV. St?uk.